nummer: 17/4109/GA
betreft: [klager] datum: 17 april 2018
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. S.G.H. van de Kamp, namens
[…], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 4 december 2017 van de beklagrechter bij de penitentiaire inrichting Arnhem, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
De beroepscommissie heeft de directeur van bovengenoemde inrichting in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsvrouw om het beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft de beslissing van 6 oktober 2017 tot afwijzing van klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van incidenteel verlof (A-2017-262). De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten
Door en namens klager is het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt in beroep als volgt – samengevat – toegelicht. De directeur dient zelfstandig een zorgvuldige belangenafweging te maken alvorens op een verlofaanvraag te beslissen. Hiertoe wordt verwezen naar RSJ 27 maart 2009, 08/3162/GA en RSJ 28 juni 2011, 11/0592/GA. Nu de afwijzing van de verlofaanvraag volledig is gebaseerd op het negatieve advies van het Openbaar Ministerie (OM), heeft een dergelijke belangenafweging niet plaatsgevonden, althans dit blijkt geenszins uit de reactie van de directeur en de aan de afwijzing ten grondslag liggende stukken. De directeur stelt zich op het standpunt dat een gevaar bestaat voor ernstige verstoring van de openbare orde of het plegen van strafbare feiten. Dat is echter op geen enkele wijze onderbouwd en betreft slechts een verwijzing naar het advies van de officier van justitie. Het is van groot belang dat een zelfstandige en zorgvuldige belangafweging plaatsvindt, aangezien klager zijn zoon wil bezoeken en zijn partner na haar bevalling wenst te steunen. Voorts stelt de directeur dat klager geen gebruik heeft willen maken van de mogelijkheid het kraambezoek in de familiekamer te laten plaatsvinden, terwijl hem hiertoe de mogelijkheid is geboden. Hiervan is echter geen sprake. Klager heeft een aanvraag ingediend om gebruik te maken van de familiekamer. Hierop is evenwel geen reactie ontvangen.
De directeur heeft het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt in beroep niet toegelicht.
Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De vrijhedencommissie heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.
De officier van justitie bij het arrondissementsparket te Arnhem heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag in verband met een gevaar voor ernstige verstoring van de openbare orde of het plegen van strafbare feiten.
3. De beoordeling
Klager onderging een gevangenisstraf van veertien dagen, wegens (gekwalificeerde) diefstal en een overtreding van de Wegenverkeerswet 1994. Op 31 januari 2018 is klager in vrijheid gesteld.
Op grond van artikel 21 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (de Regeling) kan incidenteel verlof worden verleend voor het bijwonen van gebeurtenissen in de persoonlijke sfeer van de gedetineerde, waarbij zijn aanwezigheid noodzakelijk is. Artikel 26 van de Regeling bepaalt dat incidenteel verlof kan worden verleend voor een kraambezoek aan de levenspartner van de gedetineerde en het pasgeboren kind.
Klager heeft (tijdens zijn preventieve hechtenis) verzocht om incidenteel verlof voor een kraambezoek aan zijn partner en pasgeboren zoon.
De beroepscommissie stelt vast dat klagers verzoek om incidenteel verlof – onder verwijzing naar het negatieve advies van het OM – is afgewezen, wegens gevaar voor ernstige verstoring van de openbare orde of het plegen van strafbare feiten, zoals vermeld in artikel 4, onder b, van de Regeling. Voorts stelt de beroepscommissie vast dat klager de mogelijkheid is geboden zijn partner en pasgeboren kind in de familiekamer te ontvangen.
Voor zover klager stelt dat geen zelfstandige belangenafweging heeft plaatsgevonden overweegt de beroepscommissie als volgt. De directeur heeft de benodigde inlichtingen en adviezen ingewonnen alvorens op klagers verzoek te beslissen en heeft klager de gelegenheid geboden zijn partner en kind in de familiekamer te ontvangen. De directeur heeft dan ook blijk gegeven van een kenbare belangenafweging ten aanzien van klagers verzoek om incidenteel verlof.
Vraag is vervolgens of deze belangenafweging de bestreden beslissing, strekkende tot afwijzing van klagers verzoek om incidenteel verlof, kan dragen. Naar het oordeel van de beroepscommissie is dat niet het geval. De directeur heeft klagers verzoek afgewezen op grond van artikel 4, onder b, van de Regeling. Een feitelijke onderbouwing hiervoor ontbreekt. Ook is zowel in beklag als in beroep niet aangegeven of de (vermeende) bezwaren kunnen worden weggenomen door het incidenteel verlof onder begeleiding of bewaking te doen plaatsvinden. Daarbij komt dat kort na de bestreden beslissing meermaals positief is beslist op klagers verzoeken om incidenteel verlof.
Derhalve kan de beslissing van de directeur wegens een motiveringsgebrek niet in stand blijven. De beroepscommissie zal het beroep gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagrechter vernietigen en het beklag alsnog gegrond verklaren. Nu klager inmiddels in vrijheid is gesteld en de gevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan te maken zijn, acht de beroepscommissie termen aanwezig klager een tegemoetkoming toe te kennen en deze vast te stellen op € 25,=.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij bepaalt dat klager een tegemoetkoming toekomt van € 25,=.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, J.G.A. van den Brand en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van M.G. Bikker, secretaris, op 17 april 2018
secretaris voorzitter