Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/4110/TA, 6 april 2018, beroep
Uitspraakdatum:06-04-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer:         17/4110/TA

Betreft:            [klager]            datum: 6 april 2018

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, eerste lid, van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. W.C. Alberts, namens

[klager], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 6 december 2017 genomen beslissing van het hoofd van FPC Veldzicht te Balkburg, verder te noemen de inrichting,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

 

Ter zitting van de beroepscommissie van 23 maart 2018, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad, is gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. W.C. Alberts. Het hoofd van de inrichting is niet ter zitting verschenen.

 

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

 

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

Het beroep betreft de beslissing van het hoofd van de inrichting van 6 december 2017, inhoudende dat klager wordt verplicht tot het ondergaan van een geneeskundige behandeling als bedoeld in artikel 16b, aanhef en onder a, van de Bvt (verder: a-dwangbehandeling) voor de duur van drie maanden.

 

2.         De standpunten

Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klager wil dat er gezocht wordt naar andere mogelijkheden om hem te behandelen. Hij is gemotiveerd om medicatie in te nemen, maar niet de medicatie die thans wordt voorgeschreven door de psychiater. Klager krijgt de medicatie ingespoten. De reden dat hij gemotiveerd is om medicatie in te nemen is omdat hij dan beter met conflictsituaties om kan gaan. Klager handelt niet impulsief en heeft daar dan ook geen medicatie voor nodig. Klager wil graag terug naar de forensisch psychiatrische instelling Inforsa.

Het hoofd van de inrichting heeft de bestreden beslissing in beroep niet toegelicht.

 

3.         De beoordeling

Op grond van artikel 16c in verbinding met artikel 16b, onder a, Bvt kan het hoofd van de inrichting beslissen tot het toepassen van a-dwangbehandeling, indien aannemelijk is dat zonder die behandeling het gevaar dat de stoornis van de geestvermogens de verpleegde doet veroorzaken niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. De a-dwangbehandeling is er onder meer op gericht te voorkomen dat een verpleegde langdurig in een inrichting moet verblijven. Er behoeft geen sprake te zijn van (dreigend) onmiddellijk gevaar zoals bij de overige vormen van dwangbehandeling als bedoeld in artikel 26 Bvt en artikel 16b, onder b, Bvt.

Het hoofd van de inrichting heeft de beslissing tot toepassing van a-dwangbehandeling gebaseerd op de verklaringen van de behandelend psychiater van klager en van een psychiater die niet bij klagers behandeling betrokken is, maar klager kort tevoren heeft onderzocht. Het hoofd van de inrichting heeft de verklaringen van de twee psychiaters overgelegd. Die verklaringen voldoen aan de vereisten als neergelegd in artikel 16c, tweede lid, Bvt. Voorts heeft het hoofd van de inrichting het behandelingsplan overlegd, waarin de mogelijkheid tot toepassing van a-dwangbehandeling is vermeld.

Uit de verklaringen van de psychiaters, het behandelingsplan alsmede de mededeling van de bestreden beslissing blijkt het volgende. Klager is gediagnosticeerd met een combinatie van psychiatrische aandoeningen. Door de inzet van de dwangbehandeling worden manifeste kenmerken van een psychotische ontregeling voorkomen. Reeds in de vorige kliniek is gestart met de dwangbehandeling, waardoor levensbedreigende incidenten (steken, brandstichten en mishandeling) niet meer zijn voorgekomen. Onderbreken van deze medicamenteuze behandeling zal naar verwachting leiden tot opnieuw floreren van de psychose, waardoor gevaar voor derden en zijn omgeving zich naar verwachting weer zal manifesteren in de vorm van een impulsdoorbraken. Ziekte-inzicht ontbreekt, waardoor vrijwillige inname van de noodzakelijke medicatie niet mogelijk is.

Gelet op klagers voorgeschiedenis alsmede de verklaringen van de psychiaters over klagers stoornis en zijn daaruit voortvloeiende gedrag en opstelling, kon naar het oordeel van de beroepscommissie in redelijkheid de inschatting worden gemaakt dat het continueren van de dwangbehandeling, zoals ingezet binnen de vorige inrichting en thans de eerste beslissing in Veldzicht vormt, leidt tot perspectief op behandeling/ontwikkeling, waarmee bovendien impulsdoorbraken worden voorkomen. Onder deze omstandigheden kan naar het oordeel van de beroepscommissie aannemelijk worden geacht dat zonder medicamenteuze behandeling het gevaar – in dit geval het gevaar voor klager zelf en diens omgeving – dat de stoornis van de geestvermogens klager voor zichzelf doet veroorzaken niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. Gelet op de informatie uit de verklaringen van de psychiaters en het behandelingsplan (zoals hierboven is weergegeven) is de beroepscommissie voorts van oordeel dat de a-dwangbehandeling voldoet aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. De beslissing van het hoofd van de inrichting om bij klager een dwangbehandeling als bedoeld in artikel 16b, aanhef en onder a, van de Bvt toe te passen kan derhalve niet worden aangemerkt als onredelijk of onbillijk.  Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.

 

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, drs. W.A.Th. Bos en mr. drs. L.C. Mulder, leden, in tegenwoordigheid van mr. A. de Groot, secretaris, op 6 april 2018.

 

 

                    

            secretaris         voorzitter

 

Naar boven