Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 03/1208/GA, 15 augustus 2003, beroep
Uitspraakdatum:15-08-2003

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 03/1208/GA

betreft: [klager] datum: 15 augustus 2003

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 29 mei 2003 gedateerd en op 3 juni 2003 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak d.d. 13 mei 2003 van de beklagcommissie bij de locatie Overmaze te Maastricht, welke op 21 mei 2003 is verzonden,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur van voormelde locatie in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft een disciplinaire straf van drie dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, geheel voorwaardelijk en met een proeftijd van drie maanden.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht. Klager meent dat er bewust wordt gelogen over het voorval dat aanleiding was voor de disciplinaire straf en trekt de integriteit vanenkele personeelsleden in twijfel.
Dat de beklagcommissie geen reden heeft te twijfelen aan de inhoud van het op ambsteed
opgemaakt rapport, is uit de lucht gegrepen en suggestief. Een gedetineerde wordt per
definitie niet geloofd. Klager zet vervolgens uiteen wat zich in de maanden januari en maart
heeft voorgedaan met betrekking tot een mishandeling tijdens een transport en vraagt zich
af op welke wijze de piw’er die het verslag heeft opgemaakt hiervan op de
hoogte is gebracht. Deze voorvallen hebben volgens klager niets met deze zaak te maken. Klager meent dat hem niets valt te verwijten. Klager verbaast zich erover dat de directeur
na afloop van de zitting bij de beklagcommissie informatie heeft mogen verstrekken zonder
dat hij in de gelegenheid is gesteld daarop te reageren. Ten slotte merkt klager op dat het
verslag niet aan hem is uitgereikt.

De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in
beroep niet toegelicht.

3. De beoordeling
Ingevolge artikel 51, eerst lid, Pbw kan de directeur wegens feiten als bedoeld in artikel 50, eerste lid, Pbw een disciplinaire straf opleggen. Deze feiten betreffen de betrokkenheid van een gedetineerde bij feiten dieonverenigbaar zijn met de orde of de veiligheid in de inrichting dan wel met de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming. Op grond van artikel 53, eerste lid, Pbw kan een straf geheel of gedeeltelijk voorwaardelijkworden opgelegd. De proeftijd bedraagt ten hoogste drie maanden.

De directeur verwijst in de bestreden beslissing naar het op 8 april 2003 opgemaakte verslag en kwalificeert de hierin opgenomen feiten als onverenigbaar met de orde in de inrichting. De directeur overweegt hierbij dat klager hetpersoneel in een kwaad daglicht heeft gesteld. De beroepscommissie is van oordeel dat de directeur een zwaar gewicht mag toekennen aan het op ambtseed opgemaakte verslag. Uit de bestreden beslissing blijkt dat klager, overeenkomstigde geldende wettelijke verplichting, door de directeur is gehoord. Op dat moment heeft klager de mogelijkheid te reageren op de feiten. Uit de wettelijke bepalingen van de Pbw volgt niet dat de directeur verplicht is het verslag aanklager uit te reiken of ter inzage te geven voordat een beslissing wordt genomen.
Voorzover er na de zitting van de beklagcommissie door de directeur informatie is verstrekt aan de beklagcommissie zonder dat klager daarvan kennis heeft kunnen nemen, is zulks onjuist. Nu aan klager in het kader van deberoepsprocedure alsnog de gelegenheid is verschaft om op die informatie te reageren en de behandeling in beroep een nieuwe behandeling is, zal de beroepscommissie het beklag alsnog inhoudelijk beoordelen.

Uit het op ambtseed opgemaakte rapport blijkt dat klager op 6 april 2003, nadat een piw’er ging navragen of klager eten kon gaan halen, tegenover een andere piw’er heeft gezegd dat zijn collega onbeschoft tegen klager is geweest,tegen klager gezegd zou hebben dat hij zich niet moest aanstellen en vervolgens de celdeur heeft dichtgesmeten. Beide piw’ers zijn vervolgens uitleg bij klager gaan vragen. Klager bleef bij hoog en laag volhouden dat de piw’er hemonjuist had bejegend, de deur had dichtgesmeten en een vieze vuile leugenaar is. Vervolgens is aan klager rapport aangezegd. Naar het oordeel van de beroepscommissie kon de directeur dit gedrag van klager als strafwaardigbeoordelen. De bestreden beslissing is niet in strijd met de wet en kan bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, evenmin als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beklag is daarom ongegrond.

4. De uitspraak
De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter, voorzitter, mr. J.P. Balkema en dr. J.P.S. Fiselier, leden, in tegenwoordigheid van R. Kokee, secretaris,
Op 15 augustus 2003

secretaris voorzitter

Naar boven