Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/2737/GA, 13 maart 2018, beroep
Uitspraakdatum:13-03-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:          17/2737/GA

betreft: [klager]            datum: 13 maart 2018

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M. Loch, namens

[…], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 11 augustus 2017 van de alleensprekende beklagrechter bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Nieuwegein.

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 26 januari 2018, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. M. Loch, en de heer […], plaatsvervangend vestigingsdirecteur bij de p.i. Nieuwegein.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:        

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter

Het beklag richt zich tegen de oplegging op 16 mei 2017 van een ordemaatregel van zeven dagen afzondering in een afzonderingscel (PL-2017-406).

De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur

Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager is het met name niet eens met de duur van de maatregel. De duur van zeven dagen is niet proportioneel. Het is begrijpelijk dat er onderzoek is geweest en dat daarvoor een ordemaatregel is opgelegd. Er wordt echter niet duidelijk gemaakt dat een ordemaatregel van deze duur noodzakelijk was. Uit niets blijkt dat de noodzaak tussendoor is getoetst. De ‘gerezen’ vermoedens zijn uiterst vaag gebleven. Er is enkel geconcretiseerd dat een medeverdachte over een schietpen heeft verklaard en dat klager al langer in beeld was. Verder wordt gezegd dat het onderzoek bestond uit een spitactie, horen van gedetineerden en het personeel, en het informeren van het GRIP. Niet kan worden aangenomen dat dit zeven dagen moest duren. Er is niets aangetroffen op klagers cel. Gedetineerden bij wie wel wat is aangetroffen, kregen een kortere straf. Het lijkt erop dat de plaatsing in afzondering voortduurde in afwachting van de externe overplaatsing. Niet is gebleken dat een minder ingrijpende oplossing is overwogen.

Namens de directeur is in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager was al langer in beeld vanwege geluiden dat hij medegedetineerden onder druk zette, drugs zou verhandelen en in het bezit van een schietpen zou zijn. Daarom is onderzoek verricht. De ordemaatregel was nodig in het kader van het onderzoek. Daarnaast waren de verhoudingen dusdanig verstoord dat het niet verantwoord was klager op de afdeling te laten verblijven. Op klagers cel is niets aangetroffen, maar dat maakt niet dat de noodzaak er niet was. Het onderzoek bestond uit een spitactie op de afdeling, horen gedetineerden en personeel en informeren van GRIP. De spitactie moest uitgevoerd worden door DV&O en er werd rekening gehouden met het dagprogramma. Op 23 mei 2017 werd het onderzoek van de directeur afgerond. De duur van de ordemaatregel was nodig. Als het mogelijk was geweest de maatregel eerder op te heffen, was dat gedaan.

3. De beoordeling

Op grond van artikel 24, eerste lid, van de Pbw in verbinding met artikel 23, eerste lid onder a, van de Pbw is de directeur bevoegd een gedetineerde voor ten hoogste twee weken in afzondering te plaatsen, indien dat in het belang van de handhaving van de orde of veiligheid in de inrichting dan wel voor een ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming noodzakelijk is.

Een ordemaatregel duurt voort, zolang die noodzakelijk is, en dient te worden beëindigd, zodra dat mogelijk en verantwoord is. De directeur dient tussentijds te toetsen of de voortduring van de maatregel noodzakelijk is.

Gebleken is dat er verschillende vermoedens waren op grond waarvan de directeur de ordemaatregel heeft opgelegd. De beroepscommissie is van oordeel dat het redelijk is dat de ordemaatregel opgelegd werd. Ter zitting heeft de directeur gesteld dat de duur van de ordemaatregel noodzakelijk was. Niet toegelicht is waarom en welke handelingen ondertussen zijn verricht, of waarom de maatregel moest voortduren. Het beroep zal dan ook gegrond worden verklaard en de uitspraak van de beklagrechter zal worden vernietigd. Aangezien klager ongegrond in afzondering zat, is sprake van een situatie die onomkeerbaar is. De beroepscommissie acht dan ook termen aanwezig aan klager een tegemoetkoming op basis van drie dagen ter hoogte van € 30,= toe te kennen.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog gegrond.

Zij vernietigt de beslissing waarover is geklaagd. Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming van € 30,= toekomt.

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter, mr. A.T. Bol en U.P. Burke, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.G. Dekker, secretaris, op 13 maart 2018

 

 

           

 

 

 

 

            secretaris         voorzitter

 

 

 

 

 

Naar boven