Nummer: 18/0417/GB
Betreft: [klager] datum: 26 maart 2018
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M. van Stratum, namens
[…], verder te noemen klager, gericht tegen een op 22 februari 2018 genomen beslissing van de selectiefunctionaris, alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft het verzoek tot uitstel van klager gericht tegen de oproep zich op 1 maart 2018 te melden in de gevangenis van de locatie Roermond ongegrond verklaard.
2. De feiten
Klager is op 8 december 2017 opgeroepen zich op 5 januari 2018 te melden in de gevangenis van de locatie Roermond voor het ondergaan van 154 dagen gevangenisstraf. Op 13 december 2017 is een verzoek tot uitstel ingediend vanwege bedrijfseconomische redenen. Bij besluit van 21 december 2017 is aan klager uitstel van zijn melddatum verleend en is klager op 22 december 2017 opgeroepen zich te melden op voormelde locatie op 1 maart 2018 voor het ondergaan van de gevangenisstraf zoals hiervoor genoemd. Op 21 februari 2018 is wederom een verzoek tot uitstel ingediend tot 1 september 2018. Dit verzoek is op 22 februari 2018 door de selectiefunctionaris ongegrond verklaard. Klager heeft zich op 1 maart 2018 gemeld bij de locatie Roermond.
3. De standpunten
3.1. Namens klager is het beroep – zakelijk weergegeven – als volgt toegelicht.
Het tweede verzoek tot uitstel van 21 februari 2018, waarbij deels nieuwe persoonlijke omstandigheden aan de orde waren, is bij besluit van 22 februari 2018 afgewezen, op gronden die deze beslissing niet kunnen dragen. Ten onrechte wordt verzuimd nader in te gaan op de aangevoerde medische redenen omtrent klagers ernstig zieke ouders, in het bijzonder zijn vader, die een ernstige vorm van kanker heeft en intensief wordt behandeld en met wie klager een hechte band en een zorgtaak heeft. Zijn vader werkt ook in het kleine familiebedrijf en valt weg, hetgeen onvoorzienbaar was. Daarnaast heeft de moeder van klager een CVA gehad, waarbij klager de zorgtaak van zijn vader heeft overgenomen. Klager is aldus voor een grote zorgtaak van zijn ouders komen te staan, inclusief wekelijkse lange autoritten naar het ziekenhuis in Duitsland tot de zomer. Er is geen andere achtervang. De accountant heeft in zijn schrijven van 22 februari 2018 het zwaarwegende belang van klagers aanwezigheid uiteengezet.
3.2. De selectiefunctionaris heeft de afwijzing van genoemd verzoek – zakelijk weergegeven – als volgt toegelicht.
Slechts in bijzondere omstandigheden kan uitstel worden verleend. Klager is sinds 2015 op de hoogte van het feit dat hij zijn straf dient te ondergaan en had hier al rekening moet houden om voor achtervang zorg te dragen voor zijn bedrijf welke sinds 2008 is opgericht. Gezien het feit dat het verzoek tot uitstel de termijn van zes zou maanden overschrijven heeft de selectiefunctionaris het verzoek voorgelegd aan de advocaat-generaal van het ressortsparket Den Bosch. Hierop is negatief geadviseerd. Onvoldoende is aangetoond of klager de enige is die de zorg heeft voor zijn ouders. Voorts is ook onvoldoende aangetoond welke stappen klager heeft ondernomen om de zorg over te dragen. Klager heeft ruimschoots de gelegenheid gehad om maatregelen en voorzieningen te treffen om de consequenties van aanstaande detentie op te vangen. De noodzaak tot tenuitvoerlegging van de straf staat voorop.
4. De beoordeling
4.1. De beroepscommissie stelt vast dat de selectiefunctionaris aan klager op 21 december 2017 eenmaal uitstel van zijn meldplicht heeft verleend tot 1 maart 2018 vanwege bedrijfseconomische redenen. Klager heeft op 21 februari 2018 opnieuw om uitstel van zijn meldplicht verzocht vanwege bedrijfseconomische redenen en de zorg voor klagers zieke ouders.
4.2. Klager is sinds 2015 op het hoogte van het feit dat hij zijn straf dient te ondergaan en diende er vanaf dat moment rekening mee te houden dat de opgelegde vrijheidsstraf op enig moment ten uitvoer zou worden gelegd. Aan klager is reeds uitstel verleend van zijn meldplicht vanwege bedrijfseconomische redenen. Klager heeft derhalve, gelet op het eerder ingewilligde uitstelverzoek, voldoende gelegenheid gehad om ten aanzien van dit punt te anticiperen op zijn aankomende detentie. Dat klagers vervanger op dit moment nog onvoldoende is ingewerkt, mede gelet op het feit dat zijn vervanger nog een andere werkgever heeft, is geen reden om thans opnieuw uitstel te verlenen.
4.3. Met betrekking tot de zorg voor klagers zieke ouders overweegt de beroepscommissie het navolgende. Uit de stukken volgt dat bij de vader van klager prostaatkanker is geconstateerd, dat hij in het ziekenhuis heeft gelegen en dat hij op 28 mei 2018 een nacontrole heeft staan. Waaruit de intensieve behandeling van de vader van klager precies bestaat, kan de beroepscommissie uit de stukken niet opmaken. Ook is uit de stukken niet te herleiden of klager de enige is die de zorg heeft voor zijn ouders. Vast staat dat klagers vrouw ook zorgt voor zijn ouders. Daarnaast is onvoldoende uit de stukken gebleken welke stappen klager heeft ondernomen om – al dan niet door tussenkomst van de huisarts en met gebruikmaking van eventuele financiële compensatieregelingen – professionele hulp in te schakelen bij bijvoorbeeld de gemeente of thuiszorgaanbieders.
De beroepscommissie is derhalve van oordeel dat er thans onvoldoende aanleiding is om klager uitstel te verlenen voor het ondergaan van de aan hem opgelegde vrijheidsstraf. Er is geen sprake van dergelijke bijzondere omstandigheden waardoor het belang van klager om zijn ouders te ondersteunen dient te prevaleren boven de tenuitvoerlegging van de aan klager opgelegde vrijheidsstraf.
4.4. Gelet op het vorenstaande kan de op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.W. Wabeke, voorzitter, mr. A.T. Bol en J.G.A. van den Brand, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E.M. Meekenkamp, secretaris, op 26 maart 2018
secretaris voorzitter