Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 03/0764/GA, 14 augustus 2003, beroep
Uitspraakdatum:14-08-2003

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 03/764/GA
betreft: [klager] datum: 14 augustus 2003

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 15 april 2003 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M. vanGemert, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak d.d. 17 maart 2003 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Haaglanden, locatie Scheveningen Zuid, te ‘s-Gravenhage,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 14 juli 2003, gehouden in de p.i. Amsterdam te Amsterdam, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. S.I. Kouwenhoven, en de heer [...], unit-directeur bij de locatieScheveningen Zuid voornoemd.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft – voor zover in beroep aan de orde –:
a. een disciplinaire straf van zeven dagen opsluiting in een strafcel, wegens onheuse bejegening van het personeel;
b. de bejegening van een medegedetineerde;
c. een ordemaatregel van plaatsing in afzondering in een observatiecel voor de duur van veertien dagen, in afwachting van overplaatsing naar een andere inrichting;
d. het verstrekken van valse informatie door personeel van unit 4 aan het personeel van unit 1;
e het niet verstrekken van juiste voeding;
f. het niet in de gelegenheid worden gesteld voor het bijwonen van een zitting op 10 oktober 2002;
g. het niet kunnen beschikken over de processtukken voor het hoger beroep in de periode dat klager in afzondering verbleef;
h. het te laat uitreiken van een oproep voor een zitting van de kinderrechter op 15 oktober 2002, waardoor klager die zitting niet heeft kunnen bijwonen; en
i. de weigering van de directeur om klager in de gelegenheid te stellen correct gekleed en goed verzorgd te verschijnen op een zitting van de kinderrechter.

De beklagcommissie heeft het beklag onder a, c, e, g en i ongegrond verklaard en klager ten aanzien van de onderdelen b, d, f en h niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag, een en ander op de gronden als in de aangehechteuitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Ten aanzien van onderdeel a:
Klager heeft geen vijf maar zeven dagen in de strafcel verbleven. In het totaal heeft hij 20 dagen afgezonderd gezeten. Klager heeft inderdaad opmerkingen over (onder meer) de intelligentie van een penitentiair inrichtingswerkstergemaakt. Klager is van mening dat zijn opmerkingen niet beledigend of denigrerend waren.
Ten aanzien van onderdeel b:
Een medegedetineerde had op klagers verblijfsafdeling een bijzondere positie. Hij wist alles van iedere gedetineerde en kreeg ook alles te horen van de penitentiair inrichtingswerkers (p.i.w.-ers). Hij adviseerde die p.i.w.-ers ookals er iets moest gebeuren op de afdeling. Klager vindt dat geen correcte gang van zaken.
Ten aanzien van onderdeel c:
Klager heeft op zijn verblijfafdeling nooit problemen gehad. Hij vraagt zich dan ook af waarom hij in afzondering werd geplaatst en overgeplaatst moest worden. Klager is van mening dat de verhouding tussen hem en het personeel nietverstoord was.
Ten aanzien van onderdeel d:
Het personeel van unit 4 heeft een hoeveelheid informatie over klager, waarvan klager vindt dat die vertrouwelijk is, doorgegeven aan het personeel van de unit waarheen hij werd overgeplaatst. Daardoor kon klager daar niet met eenschone lei beginnen.
Ten aanzien van onderdeel e:
Klager heeft in de periode dat hij in afzondering op de observatieafdeling verbleef een aantal malen geen maaltijd ontvangen en daarnaast werd de verkeerde voeding verstrekt. Klager volgt een veganistisch dieet. Desondanks werdenhem vleesproducten aangeboden. Dit is een organisatiefout. Klager weet hoe een en ander in de keuken geregeld wordt als gedetineerden in afzondering verblijven of naar een andere afdeling gaan. In dat geval moet de kaart van diegedetineerde, waarop zijn voorkeur voor maaltijden staat aangeven, worden verplaatst naar de afdeling waar die gedetineerde dan verblijft. Dat is hier kennelijk nagelaten. Klager verwijt dit de directeur.
Ten aanzien van de onderdelen f en g:
Klager trekt zijn beroep tegen deze onderdelen van de uitspraak van de beklagrechter in.
Ten aanzien van onderdeel h:
De avond voor de zitting van de kinderrechter kreeg klager de (gesloten) enveloppe met daarin de oproep voor de zitting van de kinderrechter. Klager zag geen kans meer zijn advocaat in te schakelen. Klager is van mening dat dieoproep, die blijkens het inrichtingsstempel al op 7 oktober 2002 bij de inrichting was binnengekomen, op zo kort mogelijke termijn had moeten worden uitgereikt aan klager. Het heeft zeven dagen geduurd vooraleer die brief, die notabene aangetekend was verzonden, aan klager is uitgereikt. Daardoor is klager gehinderd in zijn rechtsgang.
Ten aanzien van onderdeel i:
Klager had geen nette kleding om naar de zitting van de kinderrechter te gaan op 15 oktober 2002. Hij vindt dat de inrichtingsoverall geen kleding is, waar je mee naar de rechtbank kunt gaan. Klager mocht wel zijn eigen in deobservatiecel aanwezige kleding aan, maar dat was zijn werkkleding. Hij was immers vanaf de afdeling arbeid in afzondering geplaatst. Ook die eigen kleding vindt klager te oud om netjes voor de kinderrechter te kunnen verschijnen.Klager vindt dan ook dat het directeur kan worden verweten dat hij niet in staat is gesteld (op de juiste wijze) voor de kinderrechter te verschijnen.

De directeur heeft in beroep volhard in hetgeen tegenover de beklagcommissie is aangevoerd. Voorts heeft hij nog, voor zover hier van belang, het volgende aangevoerd:
Ten aanzien van onderdeel a:
Klager heeft inderdaad, en dus anders dan de beklagcommissie in haar uitspraak heeft vermeld, eerst zeven dagen in de strafcel verbleven. Aansluitend is hem een ordemaatregel van veertien dagen plaatsing in afzondering opgelegd.
Ten aanzien van onderdeel e:
Klager kreeg, terwijl hij op de observatieafdeling verbleef, het zelfde voedsel verstrekt als tijdens zijn verblijf op de reguliere verblijfsafdeling. Inderdaad wordt er in de keuken met kaartjes gewerkt. Klagers (voedings)kaartbehoefde in dit geval niet te worden verplaatst naar een andere afdeling omdat het eten voor zowel de reguliere verblijfsafdeling als voor de observatieafdeling uit dezelfde voedingswagen komen. Voor de keuken was er dus nietsveranderd. Klager had, toen hij verkeerde voeding zou hebben gekregen, direct bij het personeel moeten klagen. Daarvan is de directeur niet gebleken.
Ten aanzien van onderdeel h:
Het is juist dat klager de uitnodiging voor de zitting van de kinderrechter op 14 oktober 2002, en dus op de dag voor de zitting uitgereikt heeft gekregen. Kennelijk is die brief, die op 7 oktober 2002 bij de inrichting isontvangen, in de cel van klager gelegd. Bij de celontruiming op 14 oktober 2002 is die brief ontdekt en aan klager uitgereikt.
Ten aanzien van onderdeel i:
In de inrichting worden de gedetineerden die naar een terechtzitting moeten en in afzondering of in de strafcel verblijven, in de gelegenheid gesteld om in eigen kleding naar die zitting te gaan. Ook klager is daartoe in degelegenheid gesteld. Op 14 oktober 2002, de avond voor de zitting, is de kleding die hij droeg op het moment dat hij in afzondering werd geplaatst, op zijn cel gebracht. Als klager er voor kiest die kleding niet aan te trekken, kandat de directeur niet worden verweten. Klager is in de gelegenheid gesteld eigen kleding aan te trekken.

3. De beoordeling
Nu klager ter zitting het beroep tegen de onderdelen f en g van het beklag heeft ingetrokken, zal de beroepscommissie die onderdelen verder niet bespreken.
Ten aanzien van onderdeel a:
Op 4 oktober 2002 is aan klager een disciplinaire straf van zeven dagen opsluiting in een strafcel opgelegd wegens het maken van denigrerende en beledigende opmerkingen naar personeelsleden. Hoewel verdedigbaar is dat voor hetonderhavige feit ook met een kortere straf had kunnen worden volstaan, kan niet worden gezegd dat de bestreden beslissing van de directeur in strijd is met een in de inrichting geldend wettelijk voorschrift, noch dat die beslissing,bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, onredelijk of onbillijk moet worden geacht. Het beroep zal daarom in zoverre ongegrond worden verklaard.
Ten aanzien van de onderdelen b, c, d, en i:
Hetgeen in beroep ten aanzien van de onderdelen b, c, d en i is aangevoerd kan – voor zover een en ander is komen vast te staan – niet leiden tot een andere beslissing dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal daarom in zoverreongegrond worden verklaard.
Ten aanzien van onderdeel e:
Naar het oordeel van de beroepscommissie is onvoldoende aannemelijk geworden dat klager tijdens zijn verblijf in de strafcel of op de observatieafdeling geen dan wel voor hem niet geschikte voeding heeft gekregen. Om die reden zalhet beroep tegen dat onderdeel van de uitspraak van de beklagrechter ongegrond worden verklaard.

Ten aanzien van onderdeel h:
Vast is komen te staan dat klager de uitnodiging om te verschijnen ter zitting van de kinderrechter van 15 oktober 2002 eerst op 14 oktober 2002 uitgereikt heeft gekregen. Klager is daardoor in zijn belangen geschaad. Aannemelijk isdat klager ten gevolge van die late uitreiking geen contact meer heeft kunnen opnemen met zijn raadsman. Nu door de directeur niet is weersproken dat die uitnodiging reeds op 7 oktober 2002 de inrichting heeft bereikt, is door ofnamens de directeur onvoldoende zorgvuldigheid betracht bij de uitreiking daarvan. Om die reden kan de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre niet in stand blijven en moet dat onderdeel van het beklag alsnog gegrond wordenverklaard.

Nu de gevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan gemaakt kunnen worden komt aan klager terzake van het door hem ondervonden ongemak een financiële tegemoetkoming toe. De directeur is in de gelegenheid gesteld zich uitte laten over de hoogte van een eventuele tegemoetkoming.
De beroepscommissie zal de hoogte van de tegemoetkoming vaststellen op € 5,-.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van de onderdelen a, b, c, d, e en i van het beklag ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie.
De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van onderdeel h van het beklag gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 5,=.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter, voorzitter, mr. C.J.G. Bleichrodt en mr. J. Lamens, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 14 augustus 2003

secretaris voorzitter

Naar boven