Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/3684/GA, 21 februari 2018, beroep
Uitspraakdatum:21-02-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

 

 

 

Nummer:         17/3684/GA

 

Betreft:            [Klager]           datum: 21 februari 2018

 

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M. Iwema, namens

 

[…], verder te noemen klager,

 

gericht tegen een op 1 november 2017 genomen beslissing van de directeur van het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) van de locatie Scheveningen,

 

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

 

Klager, zijn raadsman mr. M. Iwema en de directeur hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om te worden gehoord ter zitting van de beroepscommissie van 9 januari 2018, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad.

 

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

 

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

Het beroep betreft de beslissing van de directeur van het PPC van de locatie Scheveningen, inhoudende dat klager wordt verplicht tot het ondergaan van een onvrijwillige geneeskundige behandeling als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw (verder: a-dwangbehandeling) voor de duur van drie maanden.

 

2.         De standpunten

Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klagers rechten zijn bij het nemen van de bestreden beslissing onvoldoende gerespecteerd. Hij vormt geen dreiging jegens anderen, noch straalt hij dit uit. Hij heeft zich akkoord verklaard met het oraal innemen van de voorgeschreven medicatie. Deze kans dient hem te worden geboden. Het toepassen van een dwangbehandeling vormt een te grote inbreuk op klagers lichamelijke en spirituele integriteit. 

 

De directeur heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Gelet op klagers psychiatrisch beeld bestaat naar het oordeel van de psychiater de mogelijkheid dat het gevaar dat de stoornis van klagers geestesvermogens doet veroorzaken, zonder het toepassen van een geneeskundige behandeling niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. Klagers stelling dat hij zich akkoord heeft verklaard met het oraal innemen van de voorgeschreven medicatie is onjuist. Hij weigert deze in te nemen en volhardt daarin. Klager vertoonde in toenemende mate teruggetrokken gedrag en het was moeilijk met hem in contact te komen, zodat het vermoeden is ontstaan dat hij zijn orale medicatie niet altijd op de juiste wijze heeft ingenomen. De medicatiespiegel in zijn bloed was op 14 december 2017 aan de lage kant en zou begin januari opnieuw worden bepaald. Op 2 januari 2018 heeft echter een ernstig geweldsincident plaatsgevonden waarbij klager uit het niets een medegedetineerde heeft aangevallen en getracht heeft hem meermaals met een pen in zijn nek te steken. Hiervan is aangifte tegen klager gedaan. Voorts is hij als gevolg van dit incident naar een ander PPC overgeplaatst.

 

3.         De beoordeling

De beroepscommissie constateert dat klagers behandelend psychiater, alsmede een tweede, niet bij klagers behandeling betrokken psychiater bij klager een psychotische stoornis hebben vastgesteld. Er is sprake van een risico van ernstige fysieke agressie die uit klagers psychose voortkomt. Klager heeft, nadat hij op 23 oktober 2017 een medegedetineerde had aangevallen, antipsychotica toegediend gekregen in het kader van artikel 46d, aanhef en onder b, van de Pbw. In het verleden heeft klager vaker antipsychotica toegediend gekregen en vrijwillig ingenomen. Gebleken is dat klagers psychose met antipsychotica afneemt en dat de agressie verdwijnt, als gevolg waarvan klager, die vóór het toepassen van de bestreden a-dwangbehandeling aan een individueel programma deelnam, aan een groepsprogramma kan deelnemen. De psychiaters hebben tevens vastgesteld dat sprake is van een gevaar als bedoeld in artikel 46a, eerste lid, onder a, en tweede lid, onder a, van de Pbw en dat het gevaar dat de stoornis van klagers geestesvermogens doet veroorzaken, zonder een geneeskundige behandeling niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen.

 

De beroepscommissie acht hetgeen namens klager is aangevoerd omtrent de bereidheid tot orale inname van de voorgeschreven medicatie, gelet op de verklaringen van de psychiaters en de inlichtingen van de directeur, niet aannemelijk geworden. Hieruit blijkt namelijk dat klager dagelijks orale medicatie krijgt aangeboden, maar deze weigert in te nemen, en dat hij weigert met afdelingspersoneel, de psychiater, de behandelcoördinator of de sociaalpsychiatrisch verpleegkundigen in gesprek te gaan. Gelet hierop is de beroepscommissie van oordeel dat de gekozen dwangbehandeling voldoet aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. De beslissing van de directeur om bij klager een dwangbehandeling als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw toe te passen kan derhalve niet worden aangemerkt als onredelijk en onbillijk. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

 

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.M. van der Nat, voorzitter, J.G.A. van den Brand en ing. M.J. Mulders, leden, in tegenwoordigheid van Y.L.F. Schuren, secretaris, op 21 februari 2018.

 

 

 

 

 

 

 

            secretaris         voorzitter

Naar boven