nummer: 17/2663/GA
betreft: [klager] datum: 14 maart 2018
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift ingediend door mr. J.C. Duin, namens
[…], verder te noemen klager,
gericht tegen een uitspraak van 3 augustus 2017 van de alleensprekende beklagrechter bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Ter Apel
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 20 december 2017 gehouden in de p.i. Lelystad, zijn gehoord klagers raadsman mr. J.C. Duin, en mevrouw […], juridisch medewerker van de p.i. Ter Apel.
Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorggedragen, heeft hij daarvan geen gebruik gemaakt.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Klager beklaagt zich erover dat de directeur structureel weigert om klager arbeid op cel te laten verrichten (Ta 2017-000136). De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager lijdt aan hepatitis C en is daardoor niet in staat om arbeid te verrichten. Dit komt hoofdzakelijk door sociale omstandigheden. De medegedetineerden zijn namelijk op de hoogte van klagers ziektebeeld. Klager wordt dan ook met de lange nek aangekeken. Ook vindt klager dat hij fysiek niet in staat is om arbeid te verrichten. Klager accepteert arbeid op cel. De ingenomen stelling van de directeur in beklag dat arbeid op cel niet mogelijk is, klopt niet. Klagers raadsman weet namelijk dat dat met betrekking tot een andere gedetineerde in dezelfde p.i. wel mogelijk was. Het is de zorgplicht van de directeur om passende arbeid te faciliteren.
Namens de directeur is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager werd arbeidsgeschikt verklaard. Desondanks begrijpt de directeur de sociale belemmering voor klager. Om die reden werd klager al op een kleinere zaal geplaatst voor het verrichten van de arbeid. Het is niet gebleken dat medegedetineerden klager mijden. Klager wordt tijdens de arbeid nog steeds ingesloten. Dat is geen wenselijke situatie en het afdelingshoofd zoekt dan ook nog steeds naar een passende oplossing. Arbeid op cel is mogelijk. Er zijn situaties waarin dat ook gebeurt, omdat dat voor de handhaving van de orde en veiligheid noodzakelijk is. Het is echter niet wenselijk om arbeid op cel toe te staan in klagers situatie enkel omdat hij zelf sociale belemmeringen ervaart voor het verrichten van arbeid terwijl hij wel arbeidsgeschikt is verklaard. Dat zou elke gedetineerde namelijk wel willen.
3. De beoordeling
De beroepscommissie merkt vooraf op dat klager op grond van artikel 47, eerste lid van de Pbw recht heeft op deelname aan de in de inrichting beschikbare arbeid. De directeur heeft de plicht om te bewerkstelligen dat klager deel kan nemen aan de arbeid. Op grond van het derde lid van datzelfde artikel is klager verplicht om de opgedragen werkzaamheden uit te voeren, tenzij hij daar medisch gezien niet toe in staat is.
Uit de beschikbare informatie volgt dat klager niet arbeidsongeschikt werd verklaard. Hij kan werken, zowel lichamelijk als mentaal gezien. Desondanks voelt klager sociale belemmeringen om arbeid buiten zijn cel te verrichten. Daarom werd klager aangeboden om arbeid in een kleinere en rustigere zaal te verrichten. Daar wil hij geen gebruik van maken. Klager voert de aangeboden werkzaamheden door de directeur dus niet uit, terwijl hij volgens artsen wel arbeidsgeschikt is verklaard. Er bleek niet dat klager daadwerkelijk nadelige gevolgen, zoals gemeden worden, ondervond van werken met medegedetineerden. De beroepscommissie ziet dan ook geen reden en noodzaak om klager arbeid op cel te laten verrichten.
Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter met verbetering van de gronden.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.A.M. de Wit, voorzitter, J. Schagen MA en mr. R.S.T. van Rossem-Broos, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.G. Dekker, secretaris, op 14 maart 2018
secretaris voorzitter