Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/2676/GA, 14 maart 2018, beroep
Uitspraakdatum:14-03-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 nummer:          17/2676/GA

 betreft: [klager]            datum: 13 maart 2018

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. K.C. van de Wijngaart, namens

 […], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 4 augustus 2017 van de beklagcommissie bij de locatie Esserheem te Veenhuizen, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur van bovengenoemde inrichting in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager en zijn raadsvrouw om het beroep schriftelijk toe te lichten.

 Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

 

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag betreft de beslissing van 19 april 2017 tot afwijzing van klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof (Eh 2017/000258 en  Eh 2017/000269).

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

 

2.         De standpunten

Door en namens klager is het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht.

Het weigeren van het ondergaan van een persoonlijkheidsonderzoek kan geen grondslag voor het afwijzen van klagers verlofaanvraag vormen. Reeds in het beginstadium van zijn detentie heeft klager met de reclassering gesproken over het plaatsvinden van het persoonlijkheidsonderzoek in het kader van fasering of in het kader van de voorlopige invrijheidsstelling. De reclassering heeft dit ook erkend. Het feit dat nog niet is aangevangen met een persoonlijkheidsonderzoek binnen detentie, betekent niet dat klager niet aan een dergelijk onderzoek wil meewerken. In de bestreden beslissing wordt aangegeven dat klager zich eerder niet aan de gestelde voorwaarden heeft gehouden. Dit betrof een schorsing van de voorlopige hechtenis die in juni 2013 is toegekend. Sindsdien heeft klager zich wel degelijk aan alle gestelde voorwaarden gehouden. In dat verband kan ook niet worden gesteld dat door een overtreding van een voorwaarde in 2013 en door het niet meewerken aan een persoonlijkheidsonderzoek onvoldoende zicht is op eventuele risico’s. Klager is bereid mee te werken aan een psychologisch onderzoek in het kader van fasering dan wel in het kader van de voorlopige invrijheidsstelling. Klager verblijft inmiddels al zeer lang in detentie. In het kader van zijn re-integratie zijn de door de directeur genoemde redenen onvoldoende redengevend om klagers verlofaanvraag af te wijzen. Klagers verlofadres bevindt zich buiten de directe omgeving van het slachtoffer.

De directeur heeft het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep niet toegelicht.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.

De directeur van de locatie Zoetermeer heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag, omdat klager tijdens de schorsing van zijn voorlopige hechtenis een nieuw delict heeft gepleegd, zijn enkelband heeft gesaboteerd en zich onvindbaar heeft gehouden. Ook was klager betrokken bij een aantal ernstige incidenten in de inrichting. Er is geen vertrouwen in een goed verloop van het verlof.

De vrijhedencommissie heeft onder verwijzing naar het advies van de officier van justitie negatief geadviseerd en merkt hierbij op dat klager naar inrichtingspersoneel uitspraken heeft gedaan die verband houden met het door hem gepleegde delict. Het is niet duidelijk in hoeverre klager nog rancuneus is jegens het slachtoffer.

De officier van justitie bij het arrondissementsparket te Rotterdam en het multidisciplinair overleg hebben negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag, nu klager nog geen behandeling heeft ondergaan en zich in het verleden niet aan de gestelde voorwaarden heeft gehouden.

De politie heeft zich van advies onthouden.

 

3.         De beoordeling

Klager ondergaat een gevangenisstraf van zes jaren met aftrek, als gevolg van uitstel dan wel afstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling. De (voorlopige) einddatum van klagers detentie is thans bepaald op 28 augustus 2019.

Vooropgesteld dient te worden dat bij verzoeken tot algemeen verlof een belangenafweging dient te worden gemaakt tussen enerzijds het individuele belang van de gedetineerde om zich tijdig en goed te kunnen voorbereiden op zijn terugkeer in de maatschappij en anderzijds het algemeen belang van – onder meer – de orde, rust en veiligheid in de samenleving en een ongestoorde tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf.

Uit de voorhanden stukken komt naar voren dat klager tijdens de schorsing van zijn voorlopige hechtenis in 2013 een nieuw strafbaar feit heeft gepleegd en zich aan toezicht heeft onttrokken. Het risico op het zich onttrekken aan voorwaarden wordt hoog ingeschat. Ook is een recidive- en gevaarsrisico aanwezig ten aanzien van het slachtoffer. Klagers voorwaardelijke invrijheidstelling is uitgesteld wegens het niet (tijdig) meewerken aan een psychologisch onderzoek en zijn (agressieve) gedrag in de inrichting. Om die reden kan het recidiverisico onvoldoende worden ingeschat.

De beroepscommissie is van oordeel dat voornoemde omstandigheden een forse contra-indicatie vormen voor verlofverlening en dat deze een afwijzing van klagers verlofaanvraag rechtvaardigden. Gelet hierop kan de beslissing van de directeur, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder b, d en g van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard en de uitspraak van de beklagcommissie zal worden bevestigd.

 

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.

 

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter, J.G.A. van den Brand en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van  M.G. Bikker, secretaris, op 13 maart 2018

  

 

            secretaris         voorzitter

 

Naar boven