Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/3001/TA, 14 maart 2018, beroep
Uitspraakdatum:14-03-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:           17/3001/TA

 

betreft: [klager]             datum: 14 maart 2018

 

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

 

[…], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 29 augustus 2017 van de beklagcommissie bij FPC De Kijvelanden te Poortugaal, verder te noemen de inrichting, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

 

Ter zitting van de beroepscommissie van 31 januari 2018, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad, zijn gehoord klager, en, namens het hoofd van voormelde tbs-inrichting, […], als waarnemer van klagers hoofd behandeling die onverwacht is verhinderd te verschijnen, en […], jurist.

Klagers raadsman mr. B.J. Tieman heeft schriftelijk te kennen gegeven niet ter zitting te zullen verschijnen.

Als toehoorder van de zijde van de Raad was ter zitting aanwezig mr. E.W. Bevaart, coördinerend secretaris.

 

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

 

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag betreft – voor zover in beroep aan de orde –

a. de verlenging van de a-dwangbehandeling (K-2017-000206,) en
b. het verwijderen van de kamer en in de opslag bewaren van persoonlijke bezittingen van klager (K-2017-000207).

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

 

2.         De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting

Klager heeft in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.

Ten aanzien van klachtonderdeel a.

Klager heeft te kennen gegeven dat hij schadevergoeding van de Staat wil. Hij wil schadeloos worden gesteld en al zijn misgelopen geld, voortkomend uit een WIA-uitkering, alsnog ontvangen. Dit in verband met - kort gezegd - het voorschrijven van verkeerde medicatie en zijn slechte medische situatie. Voorts eist klager dat hij snel wordt vrijgelaten, dat zijn tbs-status wordt opgeheven en dat zijn gegevens worden gewist uit diverse computersystemen.

Ten aanzien van klachtonderdeel b.

Klager was niet ziek van zijn spullen, maar van de medicijnen die hem zijn gegeven. Klager heeft tweemaal in het ziekenhuis verbleven. Klager wil de spullen terug die van zijn verblijfsruimte zijn gehaald ten tijde van zijn verblijf in het ziekenhuis. Hij heeft slechts een gedeelte teruggekregen, maar klagers administratie en bankpapieren, kleding/kledinghangertjes, kleine spullen waaronder een rekenmachine, linialen, pennen, een fotoalbum, brommertijdschriften en ansichtkaarten zijn opgeslagen. Klager zegt geen prikkels te krijgen van spullen in zijn verblijfsruimte. Hij krijgt juist prikkels van het weghalen en het moeten ruilen van zijn spullen. Zijn verblijfsruimte stond niet vol met spullen. Klager wil in zijn verblijfsruimte kunnen beschikken over zijn dozen met dossierpapieren, leesboeken en kleding. Andere patiënten mogen dat ook. Zijn seksartikelen heeft hij wel terug gekregen. Als klager met zijn advocaat spreekt en de advocaat vraagt hem iets uit zijn dossier te bekijken, dan kan hij de benodigde papieren niet direct pakken en dingen met zijn advocaat bespreken. Het koffiezetapparaat dat in zijn verblijfsruimte aanwezig was, is kwijtgeraakt.

Klager mocht al twee jaar lang over zijn spullen beschikken. Er zijn patiënten die meer spullen in hun verblijfsruimte hebben dan klager had.

Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt ten aanzien van klachtonderdeel b. als volgt toegelicht.

Tijdens klagers eerste verblijf in het ziekenhuis is klagers verblijfsruimte voor de eerste keer onder handen genomen. Dit is gedaan omdat klager zichzelf en zijn verblijfsruimte al enige tijd verwaarloosde. Er is opgeruimd en schoongemaakt. Etenswaren, die over de datum waren, zijn weggegooid. Klager was bij terugkomst en ontdekking boos over deze actie. Vervolgens ging het fysiek slecht met klager en is hij opnieuw in het ziekenhuis opgenomen. Tijdens dat tweede ziekenhuisverblijf is klagers verblijfsruimte weer onder handen genomen. Daarbij zijn spullen verwijderd met als doel zijn verblijfsruimte prikkelarm te maken. Vanuit klagers stoornis is het goed om in een prikkelarme omgeving te verblijven. Het was kiezen tussen twee kwaden: de spullen laten staan, waardoor klager overprikkeld zou raken, of de spullen weghalen, met als reactie dat klager boos zou zijn en eveneens overprikkeld zou raken. Erkend wordt dat het tweemaal buiten aanwezigheid van klager opruimen/verwijderen van goederen een inbreuk is op zijn privacy. Het doel van het verwijderen van de goederen was tweeledig: het waarborgen van de orde en veiligheid in de inrichting, door de kamer begaanbaar te maken voor het personeel  en bijvoorbeeld mogelijk brand te voorkomen, en anderzijds vanuit behandeloogpunt in verband met de hiervoor genoemde prikkelbaarheid van klager. Klager was weliswaar beide keren de eerste dagen boos, maar daarna was sprake van een rustiger beeld. Klager heeft op aanvraag toegang tot zijn spullen. Mogelijk was vóór klagers opname in het ziekenhuis niet duidelijk hoe erg de situatie op klagers kamer was, daar hij de hele dag op zijn verduisterde kamer zat. Er heeft overleg plaatsgevonden met klagers curator over het schoonmaken van klagers verblijfsruimte en het verwijderen van spullen.

 

3.         De beoordeling

Ten aanzien van klachtonderdeel a.

Ingevolge artikel 67, eerste lid, Bvt moet het met redenen omklede beroepschrift uiterlijk op de zevende dag na die van de ontvangst van het afschrift van de uitspraak onderscheidenlijk na die van de mondelinge mededeling van de uitspraak  worden ingediend. De uitspraak dateert van 29 augustus 2017. Klager heeft bij brief van 21 januari 2018 te kennen gegeven beroep te willen instellen tegen voornoemd klachtonderdeel. Het beroep is niet binnen zeven dagen na de uitspraak ingesteld.

Ten aanzien van de door klager aangevoerde grond dat sprake zou zijn van het wegens gezondheidsklachten te laat instellen van het beroep, overweegt de beroepscommissie dat de uitspraak inzake klachtonderdeel a. en b. op dezelfde dag heeft plaatsgevonden en klager tegen klachtonderdeel b. wel tijdig beroep heeft kunnen instellen. De beroepscommissie volgt klagers stelling daarom niet.

Klager heeft, gelet op het vorenstaande, niet tijdig beroep ingesteld en om die reden kan hij niet worden ontvangen in dit deel van het beroep.

Ten aanzien van klachtonderdeel b.

Op grond van artikel 44, derde lid, Bvt kan het hoofd van de inrichting bepalen dat een verpleegde een hem toebehorend voorwerp niet in zijn persoonlijke verblijfsruimte mag plaatsen indien dit noodzakelijk is met het oog op (a) de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de verpleegde voor de veiligheid van anderen dan de verpleegde of de algemene veiligheid van personen of goederen, of (b) de handhaving van de orde of veiligheid in de inrichting, dan wel voor zover zich dit niet verdraagt met de aansprakelijkheid van het hoofd van de inrichting voor de voorwerpen.

In de huisregels van de inrichting staat in artikel 4.2.6 - voor zover hier van belang - opgenomen dat de basisinventaris van de patiënt kan worden aangevuld met eigen voorwerpen van de patiënt. Voorwaarde voor uitbreiding met persoonlijke goederen is dat de indeling van de kamer of de aard en omvang van de inventaris geen gevaar opleveren voor de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de patiënt, voor de veiligheid van anderen, voor de algemene veiligheid van personen en goederen of geen gevaar oplevert voor de handhaving van de orde of de veiligheid van de kliniek. 

Klagers spullen – anders dan de gebruikelijke inrichting van de kliniek – te weten een televisie, wekker, verzorgingsartikelen, wat kleding, dvd spelen, cd’s, wat snoep, een ventilator en een stekkerdoos zijn opgeslagen. Klager kan over zijn spullen beschikken, in die zin dat hij een artikel tegen een ander artikel mag ruilen.

Gevraagd naar het verband tussen het verwijderen van de goederen en het prikkelarm maken van zijn verblijfsruimte en de orde en veiligheid in de inrichting, is van de zijde van de inrichting aangedragen dat het verwijderen van de goederen geen betrekking had op gevaar van klager zelf, maar betrekking had op de regels, nu de verblijfsruimten in de inrichting goed begaanbaar moeten zijn. Hoe vol zijn verblijfsruimte stond - in verband met de begaanbaarheid van de kamer -, en waar het gevaar van de aanwezige hoeveelheid spullen concreet in zat, kon ter zitting door de inrichting niet worden aangegeven. Ook de vraag waarom er tot tweemaal toe juist het moment van terugkeer van klager uit het ziekenhuis is gekozen om te handelen, kon niet worden beantwoord.    

De beroepscommissie overweegt dat uit de stukken naar voren komt dat klager zijn problematiek maakt dat hij gebaat is bij overzicht en orde in zijn omgeving. De beroepscommissie acht het voorstelbaar dat de vervuilde verblijfsruimte van klager bij diens eerste verblijf in het ziekenhuis door de inrichting onder handen werd genomen, in die zin dat er werd opgeruimd en schoongemaakt. In zoverre is het handelen van de inrichting niet onredelijk of onbillijk te noemen. 

De beroepscommissie is echter van oordeel dat de inrichting niet in voldoende mate heeft onderbouwd op welke wijze de orde of de veiligheid in de inrichting als bedoeld in artikel 44, derde lid, Bvt als voornoemd, in het geding is geweest, in die zin dat het ten gevolge daarvan noodzakelijk was een inbreuk op klagers privacy te maken door de persoonlijke eigendommen - buiten klagers aanwezigheid en volgens de inrichting met instemming van klagers curator - te verwijderen. Immers, vanuit de inrichting is aangegeven dat de actie niet is ingezet omdat klager agressief was of anderszins zelf een gevaar opleverde, terwijl evenmin is onderbouwd dat het verwijderen van de goederen noodzakelijk was in verband met handhaving van de orde en veiligheid in de inrichting. Ook is niet in voldoende mate onderbouwd dat sprake was van een gevaar als bedoeld in artikel 4.2.6 van de huisregels.

Het beroep moet derhalve in zoverre gegrond worden verklaard.

Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan zijn te maken, komt klager een tegemoetkoming toe. De beroepscommissie stelt deze vast op € 25,=.

 

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart klager ten aanzien van klachtonderdeel a. niet-

ontvankelijk in het beroep.

De beroepscommissie verklaart ten aanzien van klachtonderdeel b. het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre en verklaart het beklag op dat onderdeel alsnog gegrond.

Zij bepaalt de aan klager toekomende tegemoetkoming op € 25,=.

 

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. R.M. Maanicus, voorzitter, drs. W.A.Th. Bos en prof. dr. H.J.C. van Marle, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Simpelaar, secretaris, op 14 maart 2018

 

 

 

 

 

 

 

 

 

            secretaris         voorzitter

Naar boven