nummer: 17/2920/TA
betreft: [klager] datum: 14 maart 2018
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. F.P. Holthuis, namens
[…], verder te noemen klager,
gericht tegen een uitspraak van 24 augustus 2017 van de beklagcommissie bij FPC Dr. S. van Mesdag te Groningen, verder te noemen de inrichting,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 31 januari 2018, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad, is namens klagers raadsman gehoord mr. F.C. Knoef, kantoorgenoot van mr. F.P. Holthuis.
Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorg gedragen, heeft hij afstand gedaan van zijn recht om te worden gehoord.
Het hoofd van de inrichting heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen en heeft schriftelijk op het beroep gereageerd.
Als toehoorder van de zijde van de Raad was ter zitting aanwezig mr. E.W. Bevaart, coördinerend secretaris.
Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de beslissing van 2 februari 2017 tot verlenging van de maatregel van afzondering, welke afzondering is ingegaan op 8 december 2016 (Me 2017-000022).
De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
De oplegging van de afzonderingsmaatregel was al niet nodig, maar de verlenging ervan is disproportioneel. De reden voor verlenging van de maatregel is volgens de inrichting gelegen in het feit dat er voor klager geen plek was op een afdeling met meer beveiliging. Daarnaast wordt gerefereerd aan het gebruik van internet, het aantreffen van kinderporno en bedreiging van de unit-coördinator. Klager ontkent de bedreiging. De aangifte ter zake van bedreiging is geseponeerd in verband met gebrek aan bewijs en datzelfde geldt voor de aangifte ter zake van het bezit van kinderporno. Dat het onderzoek niet heeft geleid tot een vervolg op de gedane aangiftes, ziet klager als een bevestiging van zijn standpunt. Klager heeft op enig moment beschikking gehad over gegevensdragers en een mobiele telefoon. Dat heeft klager ook erkend, maar klager betwist de context waarin de inrichting dat brengt. Wifi-apparatuur is niet bij klager aangetroffen. Het staat dan ook niet vast dat klager internet heeft kunnen gebruiken. Klager meent dat de inrichting de situatie heeft aangedikt, door steeds zaken die in het verleden hebben gespeeld erbij te halen, en het daardoor erger heeft gemaakt dan het in werkelijkheid was. Klager kan de redenering dat verwacht wordt dat hij in toenemende mate gevaarlijker wordt bij inperking niet rijmen met een uitkomst van langer durend verblijf in afzondering. Het niet beschikbaar zijn van een plek voor klager op de ZISZ-afdeling had niet mogen leiden tot het voortduren van het verblijf in afzondering. De verlenging van de maatregel was in dat licht onjuist en disproportioneel.
Klager heeft ongeveer een half jaar in afzondering gezeten, tot het moment van overplaatsing naar FPC Veldzicht. De inrichting had actief naar alternatieven voor klager moeten zoeken. Een mogelijke oplossing was plaatsing op de afdeling Eems 2 of Eems 3, alwaar klager wel behandeling had kunnen genieten. De inrichting heeft in strijd gehandeld met de behandelverplichting als bedoeld in artikel 2 Bvt, in combinatie met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.
Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt schriftelijk als volgt toegelicht.
Primair stelt de inrichting zich op het standpunt dat klager niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het beroep, nu de uitspraak van de beklagcommissie van 24 augustus 2017 dateert en pas op 4 september 2017, dus niet binnen de daarvoor gestelde termijn van zeven dagen, beroep is ingesteld.
Indien inhoudelijke behandeling van beroep plaatsvindt, verwijst het hoofd van de inrichting naar hetgeen in het eerder ingediende verweerschrift staat opgenomen. Ter aanvulling daarop wordt aangegeven dat klager op 19 juni 2017 naar FPC Veldzicht is overgeplaatst en dat tot die tijd de afzonderingsmaatregel heeft voortgeduurd, aangezien de omstandigheden ongewijzigd zijn gebleven. De aangifte tegen klager inzake het bezit van kinderpornografische afbeeldingen is geseponeerd vanwege de lopende tbs en de aangifte wegens bedreiging is geseponeerd omdat de exacte bewoordingen van de dreigende uitlatingen van klager niet zijn komen vast te staan.
3. De beoordeling
Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het beroep overweegt de beroepscommissie het volgende.
Ingevolge artikel 67, eerste lid, Bvt moet het met redenen omklede beroepschrift uiterlijk op de zevende dag na die van de ontvangst van het afschrift van de uitspraak of na die van de mondelinge mededeling van de uitspraak worden ingediend. De mondelinge behandeling van de klacht heeft op 6 juni 2017 plaatsgevonden. Volgens de stukken in het dossier heeft de beklagcommissie vervolgens op 24 augustus 2017 uitspraak gedaan en is de uitspraak op 28 augustus 2017 aan de advocaat van klager gezonden. De advocaat heeft te kennen gegeven dat de uitspraak op 30 augustus 2017 is ontvangen. Vervolgens is op 4 september 2017 beroep ingesteld. Gelet op het voorgaande is van een overschrijding van de zeven dagen termijn voor het instellen van het beroep niet gebleken. Klager kan daarom worden ontvangen in het beroep.
Inhoudelijk overweegt de beroepscommissie als volgt.
Op grond van artikel 34, eerste lid juncto artikel 32, eerste lid, onder a. en b. van de Bvt, is het hoofd van de inrichting bevoegd een verpleegde af te zonderen, indien dit (a.) noodzakelijk is met het oog op de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de verpleegde voor de veiligheid van anderen dan de verpleegde of de algemene veiligheid van personen of goederen dan wel (b.) noodzakelijk is met het oog op de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting. Blijkens artikel 34, vierde lid, kan het hoofd van de inrichting de afzondering telkens, met schriftelijke machtiging van Onze Minister, met ten hoogste vier weken verlengen.
Vast is komen te staan dat klager op 8 december 2016 een maatregel van afzondering opgelegd heeft gekregen. In beroep is uitsluitend de verlenging van die maatregel d.d. 2 februari 2017 aan de orde. De machtiging tot verlenging van de maatregel als bedoeld in artikel 34, vierde lid van de Bvt is op 31 januari 2017 door de toenmalige Staatssecretaris afgegeven.
Uit de stukken blijkt dat klager een voorgeschiedenis kent op het gebied van contrabande in twee eerdere instellingen (De Kijvelanden en De Pompestichting), voor een deel gelieerd aan het (illegale) gebruik van internet. Ook bij de Dr. S. van Mesdag is sprake geweest van meerdere incidenten. Uit aangetroffen bestanden is gebleken dat klager over internet beschikte en over een bitcoinrekening met daarop meer dan 1 miljoen euro aan bitcoins, en tevens over pornografische afbeeldingen die na onderzoek door de zedenpolitie zijn aangemerkt als kinderporno. Vanwege de incidenten is klager op 3 november en opnieuw op 17 november 2016 in afdelingsarrest geplaatst. Klager kwam steeds grimmiger over en hij uitte volgens de informatie van de inrichting diverse bedreigingen, waarbij hij aangaf dat hij iedereen stuk voor stuk het loodje kon (doen) laten leggen. De bedreigingen werden persoonlijker en gericht geuit naar de unitcoördinator. Klager gaf aan dat hij een prijs op diens hoofd en het hoofd van diens vrouw kon zetten en buiten genoeg mensen kent die dit in ruil voor bitcoins zouden uitvoeren. Daarop is klager op 8 december 2016 in afzondering geplaatst. Bij een doorzoeking van de kamer van klager zijn - onder meer - USB sticks, een sleutel van een celdeur van medepatiënt, een (gebruikt) stuk metaal/breekijzer, een eerder in beslag genomen en in een kluis in het personeelskantoor opgeslagen item en een boekje en losse briefjes met daarin en waarop (privé) telefoonnummers van verschillende medewerkers waaronder het telefoonnummer van de bedreigde medewerker gevonden.
Klager blijft in de daarop volgende periode ernstige bedreigingen uiten naar medewerkers. Gezien het criminele netwerk en de grote hoeveelheid bitcoins worden de dreigementen serieus genomen door het behandelteam. Inschatting is dat klager gevaarlijker wordt naar mate hij verder wordt ingeperkt.
De reden van afzondering is blijkens de mededeling afzondering van 2 februari 2017 gelegen in de hierboven in artikel 32, eerste lid onder a. en b. genoemde factoren.
Omdat klager gezien de situatie niet meer verder kwam in zijn behandeling en er bovendien forse beheersproblemen speelden naast mogelijke vluchtgevaarlijkheid, is door de inrichting ingezet op meer beveiliging. Sinds klagers afzondering is er geen ruimte geweest voor uitbreiden van zijn vrijheden. De inrichting achtte de ontstane situatie echter onwenselijk. Voor klager is dan ook een EVBG status aangevraagd en omdat plaatsing in een ZISZ-afdeling in Dr. S. van Mesdag op korte termijn niet mogelijk was, is tevens een verzoek tot overplaatsing ingediend.
Gelet op de door klager geuite bedreigingen richting medewerkers, het gegeven dat klager beschikt over een groot bedrag aan bitcoins en het hebben van een crimineel netwerk, mede bezien in het licht van klagers eerdere mededeling dat hij het bezit van een mobiele telefoon noodzakelijk acht, heeft de inrichting naar het oordeel van de beroepscommissie de dreigementen van klager terecht als zeer serieus kunnen aanmerken en in redelijkheid kunnen beslissen de maatregel tot afzondering te verlengen. De machtiging tot verlenging was tijdig voorhanden. Dat niet is komen vast te staan dat klager op zijn kamer de beschikking had over wifi-apparatuur doet hieraan niet af.
Hierbij is tevens in aanmerking genomen dat de inrichting actief op zoek is gegaan naar mogelijke alternatieven voor het in afzondering plaatsen van klager. Voor klager is immers de EVBG-status aangevraagd en er is een verzoek tot overplaatsing ingediend, nu er niet op korte termijn plek was op een ZISZ-afdeling bij de inrichting zelf. Dat een en ander niet spoorslags mogelijk is gebleken, doet aan het vorengaande niet af. Naar het oordeel van de beroepscommissie is niet gebleken dat is gehandeld in strijd gehandeld met de behandelverplichting als bedoeld in artikel 2 Bvt, dan wel met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.
Gelet op het bovenstaande acht de beroepscommissie de beslissing de maatregel tot afzondering te laten voortduren niet onredelijk of onbillijk. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. R.M. Maanicus, voorzitter, drs. W.A.Th. Bos en prof. dr. H.J.C. van Marle, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Simpelaar, secretaris, op 14 maart 2018
secretaris voorzitter