nummer: 17/3434/TA
betreft: [klager] datum: 26 februari 2018
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van 11 oktober 2017 alsmede de aanvulling hierop van 10 november 2017, ingediend door mr. A.L. Louwerse, namens
[…], verder te noemen klager,
gericht tegen een uitspraak van 4 oktober 2017 van de alleensprekende beklagrechter bij FPC de Rooyse Wissel te Venray, verder te noemen de inrichting,alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
De beroepscommissie heeft het hoofd van de inrichting in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsvrouw mr. A.L. Louwerse om het beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft de weekendinsluitingen tijdens de zomerperiode (RV 2017/378, dRW 17/194).
Op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven heeft de beklagrechter klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag.
2. De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Nu op grond van personeelstekort de programma’s zijn ingekort, dit 4 maanden heeft geduurd en aan klager geen verwijt is te maken moet hij ontvankelijk worden geacht. Aangesloten dient te worden bij de jurisprudentie van de RSJ die betrekking heeft op klachten omtrent begeleid verlof, indien deze verloven uitvallen door structureel personeelstekort. Omdat klager normaliter een ruimer programma heeft moet worden gesproken van een verworven recht. Klager wenst een tegemoetkoming te ontvangen van tussen € 50,= en € 100,=.
Het hoofd van de inrichting heeft in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager is niet in zijn recht om tenminste 4 uur per dag samen met een of meer medeverpleegden door te brengen geschonden. Tijdens het aangepaste weekendprogramma is klager van 11.00 uur tot 19.00 uur niet ingesloten, hetgeen neer komt op 8 uur per dag. Het intrekken van kortdurende verloven vanwege personeelsgebrek is hieraan niet gelijk te stellen. Het recht op 4 uur als bedoeld in artikel 31, tweede lid, Bvt is als ondergrens bedoeld. Daar wordt ruimschoots aan voldaan. Bovendien raakt het onderwerp weekendprogramma de interne bewegingsvrijheid en daarmee een te garanderen veiligheid en orde binnen de kliniek, terwijl de intrekking van verloven verband houdt met de externe bewegingsvrijheid en het resocialisatieaspect.
3. De beoordeling
Hetgeen in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagrechter. De jurisprudentie omtrent het niet doorgaan van kortdurend verlof vanwege structureel personeelsgebrek heeft zich sinds 2008 (RSJ 20 november 2008, 08/1600/TA) ontwikkeld omdat de Bvt niet voorzag in een wettelijke regeling. Krachtens artikel 56, tweede lid, onder a, Bvt kon immers alleen worden geklaagd over intrekking van verlof dat ten tijde van de intrekking een aaneengesloten periode van meer dan een week heeft geduurd, op grond van individuele omstandigheden van de desbetreffende verpleegde als bedoeld in artikel 50, derde lid, Bvt.
Voor wat betreft de tijden dat een verpleegde maximaal ingesloten mag zijn geldt wel een wettelijk regeling. Ingevolge artikel 31, tweede lid, Bvt heeft een verpleegde het recht om tenminste 4 uur per dag samen met een of meer andere verpleegden door te brengen. In dit recht wordt klager niet geschonden. De vergelijking gaat dus niet op en er kan niet worden gesproken van een beperking van klagers bewegingsvrijheid op grond waarvan klager overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 56 of 57 Bvt beklag kan indienen. Uit het verslag van de maandcommissaris maakt de beroepscommissie op dat de inrichting uit coulance geld ter beschikking heeft gesteld voor het kopen van een Chinese avondmaaltijd. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard met aanvulling van gronden.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van gronden.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. R.M. Maanicus, voorzitter, mr. N. Jörg en mr. drs. L.C. Mulder, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 26 februari 2018.
secretaris voorzitter