Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/2067/GA, 13 maart 2018, beroep
Uitspraakdatum:13-03-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:          17/2067/GA

betreft: [klager]            datum: 13 maart 2018

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M.J.A. Beukers, namens

[…], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 22 juni 2016 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting Grave,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur van bovengenoemde inrichting in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager en zijn raadsvrouw om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

 

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag betreft de beslissing van 10 mei 2017 tot afwijzing van klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van incidenteel verlof (GO 2017/205).

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

 

2.         De standpunten

Door en namens klager is het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht.

De Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) geeft geen limitatieve opsomming voor het toekennen van incidenteel verlof. Het incidenteel verlof is onder meer bedoeld voor redenen van humane aard. Hiertoe verwijst klagers raadsvrouw naar

RSJ 19 mei 2016, 16/1307/GV. Ook vanwege het overlijden van andere dan de in artikel 24 van de Regeling genoemde personen kan incidenteel verlof worden verleend. Klagers beste vriend is onverwacht komen te overlijden. Op grond van humane redenen, te weten het op adequate wijze kunnen verwerken van deze onverwachte gebeurtenis, is het voor klager noodzakelijk van hem afscheid te kunnen nemen. De rechtbank Breda heeft klagers voorlopige hechtenis op 11 mei 2017 voor 24 uur geschorst teneinde hem in de gelegenheid te stellen afscheid te nemen van zijn vriend en diens crematie bij te wonen. De rechtbank heeft daarmee blijk gegeven dat zij het persoonlijk belang van klager zwaarder liet wegen dan het strafvorderlijk belang. Het Openbaar Ministerie heeft positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag. Klager verzoekt om een tegemoetkoming.

De directeur heeft het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht.

Klager definieert zijn relatie tot de overledene als achterneef, buurman, huisgenoot en beste vriend. Klagers verzoek valt dan ook niet onder artikel 24 van de Regeling daar dit artikel ziet op incidenteel verlof in geval van het overlijden van de levenspartner, of een kind, ouder, broer, zuster, grootouder of schoonouder van de gedetineerde. Voorts heeft klager geen omstandigheden aangevoerd op grond waarvan zijn aanwezigheid noodzakelijk is als bedoeld in artikel 21 van de Regeling. Hiertoe wordt verwezen naar RSJ 7 juni 2016, 16/1871/GV.

 

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.

De officier van justitie heeft positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.

 

3.         De beoordeling

De beroepscommissie zal – hoewel klagers voorlopige hechtenis op 10 juli 2017 is geschorst en hij in vrijheid is gesteld – overgaan tot inhoudelijke beoordeling van het beroep, nu klager heeft verzocht om een tegemoetkoming.

Op grond van artikel 21, eerste lid, van de Regeling kan incidenteel verlof worden verleend voor het bijwonen van gebeurtenissen in de persoonlijke sfeer van de gedetineerde, waarbij zijn aanwezigheid noodzakelijk is.

Artikel 24, eerste lid, van de Regeling bepaalt dat incidenteel verlof kan worden verleend voor een bezoek in verband met het overlijden van de levenspartner, of een kind, ouder, broer, zuster, grootouder of schoonouder van de gedetineerde.

Klager verzoekt om incidenteel verlof om afscheid te nemen van zijn overleden achterneef en tevens beste vriend. De beroepscommissie stelt vast dat de door klager aangeduide relatie niet in artikel 24, eerste lid, van de Regeling wordt vermeld. Voorts heeft klager tijdens de schorsing van zijn voorlopige hechtenis de crematie bijgewoond en zodoende afscheid van de overledene kunnen nemen. Gelet hierop heeft klager zijn verzoek aan hem incidenteel verlof te verlenen, teneinde het overlijden van zijn achterneef op adequate wijze te kunnen verwerken, onvoldoende onderbouwd en is de noodzaak van klagers aanwezigheid onvoldoende aannemelijk geworden.

Gelet op het vorenstaande kan de beslissing van de directeur, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

 

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.

 

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter, J.G.A. van den Brand en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van

M.G. Bikker, secretaris, op 13 maart 2018

 

 

 

 

 

            secretaris         voorzitter

 

Naar boven