nummer: 17/1900/GA
betreft: [klager] datum: 15 februari 2018
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.C. Duin, namens
[…], verder te noemen klager,
gericht tegen een uitspraak van 30 mei 2017 van de beklagcommissie bij de locatie Roermond,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 19 januari 2018, gehouden in de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught, is gehoord klagers raadsman mr. J.C. Duin.
De raadsman van klager heeft medegedeeld dat klager momenteel op de (voormalige) Nederlandse Antillen gedetineerd zit. De directeur van eerstgenoemde locatie heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft een disciplinaire straf van vijf dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, met verwijdering van de televisie, wegens het niet meewerken aan een celinspectie, en de tenuitvoerlegging van een eerder, op 17 maart 2017, voorwaardelijk opgelegde disciplinaire straf van twee dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, met verwijdering van de televisie (R-2017-000093).
De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager heeft niet meegewerkt aan de celinspectie, omdat klager juist op dat moment en op zijn verjaardag telefonisch contact wilde opnemen met zijn familie. Vanwege het tijdsverschil was bellen op een ander tijdstip niet mogelijk. De opgelegde straf is voorts te hoog, nu in de Landelijke Sanctiekaart 2016 staat vermeld dat een straf voor de duur van maximaal drie dagen kan worden opgelegd voor het weigeren van een opdracht van het personeel.
De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet toegelicht.
3. De beoordeling
De directeur heeft aan klager een disciplinaire straf van vijf dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, met verwijdering van de televisie, wegens het niet meewerken aan een celinspectie, opgelegd.
Ingevolge artikel 51, eerste lid, onder a, juncto artikel 50, eerste lid van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) kan de directeur wegens het begaan van feiten die onverenigbaar zijn met de orde of veiligheid in de inrichting dan wel met de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming een disciplinaire straf opleggen van opsluiting in een strafcel dan wel een andere verblijfsruimte voor ten hoogste twee weken.
Blijkens de Landelijke Sanctiekaart 2016, waarmee een nadere invulling van voornoemde bepalingen wordt gegeven, kan bij het weigeren van een opdracht van het personeel in beginsel een disciplinaire straf van maximaal drie dagen eigen cel worden opgelegd. Indien de directeur van die beleidslijn wil afwijken, geldt daarbij de eis dat die afwijking gemotiveerd dient te worden. Een dergelijke motivering ontbreekt in dit geval. Gelet op het voorgaande zal de beroepscommissie het beroep dan ook gegrond verklaren voor zover de opgelegde straf de duur van drie dagen overschrijdt. Nu de gevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan zijn te maken, ziet de beroepscommissie aanleiding aan klager een tegemoetkoming toekennen van € 15,=.
De beroepscommissie acht het beroep voor het overige ongegrond, nu de directeur – gelet op de weigering van klager om mee te werken met de celinspectie – in redelijkheid een disciplinaire straf aan klager kon opleggen. Anders dan namens klager is betoogd, is de beroepscommissie van oordeel dat het feit dat klager op de dag van de celinspectie jarig was, niet af doet aan het feit dat klager diende mee te werken aan opdrachten van het personeel.
Voorts is de beroepscommissie van oordeel dat de beslissing van de directeur om het eerdere voorwaardelijk opgelegde deel van de disciplinaire straf, opgelegd op 17 maart 2017, eveneens ten uitvoer te leggen, niet onredelijk of onbillijk is, nu klager binnen een maand na oplegging van die disciplinaire straf andermaal strafwaardig gedrag heeft vertoond.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen beslist de beroepscommissie als volgt.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond voor zover de directeur een zwaardere straf dan drie dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel heeft opgelegd, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre en verklaart het beklag in zoverre alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 15,=.
De beroepscommissie verklaart het beroep voor het overige ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie voor het overige.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.W. Wabeke, voorzitter, mr. drs. J.P. Meesters en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E.M. Meekenkamp, secretaris, op 15 februari 2018.
secretaris voorzitter