Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/2502/JA, 15 maart 2018, beroep
Uitspraakdatum:15-03-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:          17/2502/JA

betreft: [klager]            datum: 15 maart 2018

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 74, tweede lid, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (Bjj) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. A.D. Kloosterman, namens

[…], geboren op [ 1998], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 24 juli 2017 van de beklagcommissie bij de justitiële jeugdinrichting (j.j.i.) Teylingereind (hierna: Teylingereind) te Sassenheim, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 6 februari 2018, gehouden in de rechtbank Midden-Nederland te Utrecht, zijn gehoord klager, bijgestaan door B.A. Happe namens mr. A.D. Kloosterman, en namens de directeur […] en […] (manager primair proces).

Als toehoorder van de zijde van de Raad was ter zitting aanwezig mr. E.W. Bevaart, coördinerend secretaris.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

           

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag betreft een opgelegde ordemaatregel uitsluiting activiteiten vanaf 5 juli 2017, 20.30 uur tot en met 7 juli 2017, 20.30 uur (TE 2017/174).

 

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

 

2.         De standpunten van klager en de directeur

Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.

Primair wordt het standpunt ingenomen dat het opleggen van de ordemaatregel geenszins noodzakelijk was in het belang van de orde en veiligheid in de inrichting, voor een ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming noch voor de uitvoering van de door de directeur genoemde onderzoekshandelingen. Het uitvoeren van een kamercontrole, visitatie en fouillering had plaats kunnen vinden zonder dat de ordemaatregel werd opgelegd. Klager heeft van meet af aan kenbaar gemaakt dat hij niet al geruime tijd in het bezit was van de telefoon, maar dat hij deze pas ’s avonds tussen zijn spullen in een doos op zijn kamer vond en daarna ogenblikkelijk aan de groepsleiding heeft overgedragen. Klager wist wel dat hij geen telefoon in de inrichting mocht hebben. Hij dacht dat de telefoon in zijn preciosazak zou zitten.

Het klopt dat klager heeft geweigerd om volgens de werkwijze duidelijkheid te verschaffen, zoals naar voren gebracht door de inrichting. Dit omdat hij, volgens de inrichting, slechts op één wijze duidelijkheid kon verschaffen, namelijk door zijn telefoon te ontgrendelen en deze vervolgens achter te laten voor onderzoek. Klager is van mening dat dit een ongerechtvaardigde inbreuk is op zijn privéleven en heeft aangeboden enkele gegevens te tonen. Dat was voor de inrichting niet voldoende en daarom wordt vanuit de inrichting aangegeven dat klager geweigerd heeft medewerking te verlenen.

Opgemerkt wordt dat artikel 50, vijfde lid Bjj bovendien geen ruimte geeft om de medewerker van de inrichting zelf, zonder instemming van klager, een telefoon te laten uitlezen. De directeur heeft bij voorwerpen die verboden zijn en in beslag worden genomen volgens de wet slechts drie limitatieve opties: bewaring, vernietiging of ter hand stellen aan de opsporingsambtenaar.

De door de inrichting opgevoerde uitspraak van de RSJ inzake een opgelegde ordemaatregel bij onderzoekshandelingen kan niet onverkort worden toegepast in de onderhavige beroepsprocedure, omdat de te verrichten onderzoekshandelingen niet bekend zijn en in de schorsingsprocedure slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling.

Klager meent dat de directeur in verweer heeft onderkend dat klager is onderworpen aan een zwaardere vrijheidsbeperkende maatregel dan aan uitsluitend visitatie, fouillering en kamercontrole. Weliswaar heeft klager daarmee toegang tot het beklagrecht gekregen, maar de inbreuk op zijn integriteit is groter dan wanneer uitsluitend de onderzoekshandelingen waren verricht. Bovendien is het zo dat als uit het onderzoek zou zijn gebleken dat klager verantwoordelijk kon worden gehouden voor het binnenbrengen of bezitten van een telefoon, ook de mogelijkheid van een disciplinaire straf aanwezig is. De ordemaatregel is vroegtijdig geëindigd en het is voor klager onduidelijk of dat verband houdt met de resultaten van het onderzoek. De oplegging van de ordemaatregel was in afweging van alle in aanmerking te nemen belangen onredelijk en onbillijk. 

Subsidiair wordt naar voren gebracht dat de beslissing tot het opleggen van de maatregel te laat aan klager is uitgereikt. De ordemaatregel is opgelegd op 5 juli 2017 om 20.30 uur. De beslissing is uitgereikt op 7 juli, om 16.15 uur en dus pas na het beëindigen van de maatregel. De directeur heeft geen omstandigheid naar voren gebracht die een overschrijding van de termijn van 24 uren met 19 uur en 40 minuten rechtvaardigt.

Klager wenst een tegemoetkoming conform de bij de RSJ vastgestelde standaardbedragen voor tegemoetkomingen en noemt daarbij de bedragen behorend bij “afzondering/kamerplaatsing”: per dag € 10,=, en “formeel, per verzuim”: € 10,=).

Namens de directeur is in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.

Klager is op 4 juli 2017 om 14.00 uur in de inrichting aangekomen in een lege kamer, zodat kan worden verwacht dat hij de meegebrachte spullen die dag op zijn kamer heeft uitgepakt. Op 5 juli 2017 om 20.30 uur heeft klager een telefoon overgedragen aan de groepsleiding. Klager was op dat moment meer dan 24 uur binnen in Teylingereind na overkomst vanuit Juvaid en heeft de telefoon gedurende deze tijd in zijn bezit gehad. De wijze van binnenbrengen van de telefoon was onduidelijk. Hoewel klager heeft verklaard dat de telefoon zich tussen zijn ingevoerde spullen bevond, was tevens een scenario denkbaar van het bewust heimelijk binnensmokkelen van de telefoon en zou een fout door de beveiliging van de inrichting gemaakt kunnen zijn. De verschillende scenario’s noopten tot meer onderzoek. Beide scenario’s betekenden immers een verhoogd risico voor de orde en veiligheid van de inrichting. Bovendien was onduidelijk wat er in meer dan 24 uur met de telefoon was gedaan en klager heeft in dat verband geweigerd duidelijkheid te verschaffen; hij trachtte voorwaarden te stellen en veroorzaakte tumult op het moment dat hij zijn zin niet kreeg. Naast de in verweer genoemde schorsingszaak waarin naar voren komt dat het opleggen van een ordemaatregel in het kader van onderzoek mag plaatsvinden, zijn er andere uitspraken van de RSJ die tot dezelfde conclusie komen, zoals: RSJ 13/772/GA en RSJ 12/2314/GA. Gedurende de ordemaatregel zijn er verschillende onderzoekshandelingen verricht. De teamleider beveiliging heeft onderzocht hoe de binnenkomst van klagers spullen is verlopen. Klagers verhaal dat de telefoon zich tussen zijn spullen in een doos bevond bevreemdt, er is bijvoorbeeld ook geen paspoort gevonden. Daarnaast heeft een kamercontrole, fouillering en visitatie van klager plaatsgevonden. Ook is bekeken of de telefoon kon worden uitgelezen. De maatregel werd beëindigd op 7 juli om 15.00 uur, toen bleek dat verder onderzoek zich slechts zou richten op het uitlezen van de telefoon en dat een tijdrovend proces zou zijn. Het was noodzakelijk om klager uit te sluiten van het verblijf in de groep en deelname aan activiteiten, na de constatering dat hij geruime tijd de telefoon in zijn bezit had gehad. De uitkomsten van het onderzoek moesten worden afgewacht om klagers rol in het geheel te kunnen bepalen. Bovendien moet het starten van een onderzoek ‘onder de radar’, zoals klager voorstelt, als zeer onwenselijk worden beschouwd. De directeur is bevoegd tot vergaande ingrepen in de bewegingsvrijheid van jeugdigen die aan zijn gezag zijn onderworpen. De wetgever heeft kenbaar gemaakt dat het ingrijpende karakter van ordemaatregelen het scheppen van waarborgen bij de uitvoering van die bevoegdheden rechtvaardigt. En formalisatie van de beslissingen van de directeur betekent ingang tot het beklagrecht.

Ten aanzien van het uitreiken van de schriftelijke mededeling wordt aangegeven dat de Bjj geenszins het vereiste van uitreiking van een beslissing binnen 24 uur kent. Met de term ‘onverwijld’ wordt bedoeld ‘zonder onnodig uitstel’. In geval van klager is de ordemaatregel op 5 juli 2017 om 20.30 uur opgelegd, voor de duur van 48 uur. Klager is de volgende dag, 6 juli, om 14.15 uur gehoord. De schriftelijke mededeling is zonder onnodig uitstel aan klager overhandigd op 7 juli 2017. Indien de beroepscommissie meent dat de bestreden beslissing toch binnen 24 uur had moeten worden uitgereikt en het beklag op die grond gegrond zou zijn, is er geen aanleiding klager daarvoor een tegemoetkoming toe te kennen. Klager is daardoor op geen enkele wijze benadeeld. Het heeft klager er in elk geval niet van weerhouden om een schorsingsverzoek in te dienen. 

 

3.         De beoordeling

Op grond van artikel 24, eerste lid, onder a, Bjj kan de directeur de jeugdige uitsluiten van het verblijf in de groep of de deelname aan een of meer activiteiten behoudens het dagelijks verblijf in de buitenlucht, bedoeld in artikel 53, vijfde lid, Bjj indien dit in het belang van de orde of de veiligheid van de inrichting dan wel van een ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming noodzakelijk is.

Ten aanzien van het primair door klager ingenomen standpunt overweegt de beroepscommissie als volgt. Onbetwist is dat klager op 4 juli 2017 vanuit j.j.i. Juvaid is overgeplaatst naar Teylingereind en aldaar omstreeks 14.00 uur aangekomen. Hij heeft op 5 juli 2017 ‘s avonds om 20.30 uur een mobiele telefoon aan de groepsleiding overhandigd. Klager heeft daarom - mogelijk - ongeveer 30 uren de beschikking gehad over een mobiele telefoon binnen de inrichting. De beroepscommissie acht niet aannemelijk dat klager dat niet eerder dan in de avond van 5 juli 2017 zou hebben gemerkt. Aanwezigheid van een mobiele telefoon is in de inrichting niet toegestaan. Dat maakt onderzoek door de inrichting naar de toedracht zeer voorstelbaar en geoorloofd. De directeur heeft de beslissing om over te gaan tot een ordemaatregel in het belang van onderzoek naar de betrokkenheid van klager in het geheel, naar het oordeel van de beroepscommissie gelet op het belang van de orde en de veiligheid van de inrichting in alle redelijkheid kunnen nemen.  

De ordemaatregel, opgelegd om onderzoek te doen, mag niet langer duren dan noodzakelijk en moet worden beëindigd als de betrokkenheid bij in dit geval aanwezigheid van contrabande niet binnen een redelijke termijn (voldoende) is komen vast te staan. De maatregel is op 5 juli 2017 om 20.30 uur opgelegd voor de duur van 48 uren en is op 7 juli 2017 om 15.00 uur vroegtijdig geëindigd. Daartoe is blijkens de inlichtingen van de directeur besloten omdat in het kader van het onderzoek slechts nog het uitlezen van de telefoon zou plaatsvinden en dat een tijdrovende zaak zou zijn. Geconcludeerd kan worden dat de ordemaatregel niet langer heeft geduurd dan noodzakelijk.

Gelet op het bovenstaande kunnen naar het oordeel van de beroepscommissie de opgelegde ordemaatregel en de duur daarvan niet worden aangemerkt als in strijd met de wet, noch als onredelijk of onbillijk.

De beroepscommissie merkt voorts op dat artikel 50, vijfde lid Bjj ziet op de situatie wanneer een verboden goed in beslag wordt genomen. In casu is in het kader van het ingestelde onderzoek de vraag aan klager gesteld inzicht te verschaffen en is, toen klager daaraan niet voldoende heeft willen meewerken, bekeken of de telefoon kon worden uitgelezen en is het onderzoek afgerond zonder de telefoon uit te lezen omdat dat te tijdrovend zou zijn. Dit betreft naar het oordeel van de beroepscommissie derhalve een andere situatie dan bedoeld in voormeld artikel, waartegen geen rechtsregel zich verzet. 

Ten aanzien van het subsidiair ingenomen standpunt van klager overweegt de beroepscommissie dat op grond van artikel 62, eerste lid, Bjj de directeur de jeugdige van elke beslissing als bedoeld in artikel 61, eerste lid, Bjj - voor zover hier van belang - onverwijld schriftelijk een gedagtekende en ondertekende mededeling geeft.

Vast staat dat klager op 5 juli 2017 omstreeks 20.30 uur de ordemaatregel opgelegd heeft gekregen. Klager is op 6 juli 2017 om 14.15 uur gehoord. De schriftelijke mededeling is op 7 juli 2017, om 16.15 uur - dus na het beëindigen van de maatregel - aan klager uitgereikt. Gelet op het tijdsverloop is naar het oordeel van de beroepscommissie van een onverwijlde uitreiking van de schriftelijke mededeling geen sprake. Door de inrichting is geen omstandigheid naar voren gebracht die het late tijdstip van uitreiken rechtvaardigt. Dit maakt dat het beroep in zoverre wegens vormverzuim gegrond zal worden verklaard.  

De beroepscommissie acht onvoldoende termen aanwezig om aan klager vanwege de gegrondverklaring van het beroep een tegemoetkoming toe te kennen. Bij dat oordeel wordt meegewogen dat de beslissing tot het opleggen van de ordemaatregel inhoudelijk zonder meer kon worden genomen en dat niet is gebleken dat klager in zijn belang is geschaad, nu hij tijdig een rechtsmiddel heeft kunnen aanwenden.

 

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond wegens vormverzuim, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog in zoverre gegrond; zij verklaart het beroep inhoudelijk ongegrond, bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag inhoudelijk ongegrond.

Zij bepaalt dat aan klager ter zake geen tegemoetkoming toekomt.

 

 

Deze uitspraak is gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. M.J.C. Koens, voorzitter, prof. dr. F. Boer en drs. H. Heddema, leden, bijgestaan door mr. M. Simpelaar, secretaris, op 15 maart 2018

 

 

 

 

 

 

 

            secretaris         voorzitter

 

Naar boven