Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/1157/GA, 5 februari 2018, beroep
Uitspraakdatum:05-02-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:          17/1157/GA

betreft: [klager]            datum: 5 februari 2018

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. W.B.O. van Soest, namens

[…], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 28 maart 2017 van de beklagcommissie bij de locatie Hoogvliet, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur van bovengenoemde inrichting in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager, alsmede zijn raadsman mr. J-L.A.M. le Cocq d’Armandville, om het beroep schriftelijk toe te lichten.

 

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

 

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag betreft:

a. een disciplinaire straf van drie dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, met verwijdering van de televisie, wegens een positieve uitslag bij een urinecontrole op cocaïne en het bezit van een stuk zilverpapier met een zwarte substantie en brandplekken dat duidt op het gebruik van harddrugs (Ho-2016-000319);

b. de beslissing klager – vanuit de zeer beperkt beveiligde inrichting (z.b.b.i.) – ter herselectie te plaatsen in het huis van bewaring van de locatie Hoogvliet (Ho-2016-000320);

c. het nalaten van de directeur het toegewezen schorsingsverzoek op te volgen (Ho-2016-000343);

d. het feit dat klager ten onrechte zes dagen in het basisregime is geplaatst (Ho-2016-000344).

De beklagcommissie heeft klacht a ongegrond verklaard en de klachten b, c en d gegrond verklaard en klager ter zake een tegemoetkoming toegekend van € 90,= op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
 

2.         De standpunten van klager en de directeur

Door en namens klager is het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt – samengevat – toegelicht.

Klacht a: het enkele bezit van een zilverpapiertje is onvoldoende om aan te nemen dat klager drugs heeft gebruikt. Klager heeft verzocht om een herhalingsonderzoek, maar heeft deze niet gekregen. De urinecontrole mag dan ook niet als bewijs worden gebezigd. Klager heeft geen drugs gebruikt.

Klachten b, c en d: de locatie Hoogvliet is als onbevoegd orgaan zelf tot overplaatsing overgegaan, zij heeft klager tot tweemaal toe overgeplaatst en heeft klager gedegradeerd. Ook heeft zij in strijd gehandeld met een toegewezen schorsingsverzoek en heeft zij klager nogmaals urine laten afnemen. Klager had in een z.b.b.i. moeten blijven en heeft tot aan zijn einddatum in het verkeerde regime doorgebracht. Klager kan zich niet verenigen met de inhoudelijke beoordeling van de beklagcommissie en de daaruit vloeiende tegemoetkoming.

De directeur heeft in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt niet toegelicht.

 

3.         De beoordeling

Ten aanzien van klacht a overweegt de beroepscommissie het volgende. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Regeling Urinecontrole penitentiaire inrichtingen (hierna: de Regeling) heeft de gedetineerde het recht op een herhalingsonderzoek.

De bestreden disciplinaire straf is klager opgelegd wegens een positieve uitslag op cocaïne bij een op 9 oktober 2016 afgenomen urinecontrole en het bezit van een stuk zilverpapier met een zwarte substantie en brandplekken dat zou duiden op drugsgebruik.

Vaststaat dat klager tijdens het horen voorafgaand aan het opleggen van de disciplinaire straf een herhalingsonderzoek heeft verzocht. Klager stelt dat het herhalingsonderzoek evenwel niet heeft plaatsgevonden. In reactie op het schorsingsverzoek van klager geeft de directeur aan dat dit wel het geval is geweest.

De directeur heeft echter geen uitslag van het herhalingsonderzoek overgelegd of deze stelling anderszins onderbouwd. Nu zulks niet is gedaan, acht de beroepscommissie het niet aannemelijk dat aan klager een herhalingsonderzoek is aangeboden. Gelet hierop en op hetgeen bepaald is in de Regeling had de directeur de urinecontrole van 9 oktober 2016 niet aan de straf ten grondslag mogen leggen.

Ten aanzien van het aangetroffen zilverpapier overweegt de beroepscommissie het volgende. Uit het schriftelijk verslag van 14 oktober 2016 blijkt dat bij klager een stuk zilverpapier is aangetroffen met daarop een zwarte substantie en brandplekken. Het is de beroepscommissie ambtshalve bekend dat heroïne geconsumeerd kan worden door de poeder op een stukje aluminiumfolie te verhitten, waardoor er damp ontstaat die vervolgens wordt geïnhaleerd: het zogenaamde chinezen. Nu klager met het stukje zilverpapier met daarop een zwarte substantie en brandplekken, na verlof bij terugkeer in de inrichting, is aangetroffen, heeft hij op zijn minst de verdenking op zich geladen dat hij drugs heeft gebruikt. Nu klager op geen enkele wijze een verklaring heeft afgegeven voor de aanwezigheid van het zilverpapier, moet zijn handelen als strafbaar worden aangemerkt.

Klager heeft voor de positieve urinecontrole gezamenlijk met het aanwezig hebben van het zilverpapier een disciplinaire straf opgelegd gekregen van drie dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel met verwijdering van de televisie. Nu de straf van drie dagen ligt beneden de straf die volgens de ‘Sanctiekaart 2016 landelijk’ in een dergelijk geval kan worden opgelegd, de urinecontrole van 9 oktober 2016 niet aan de straf ten grondslag had mogen worden gelegd en niet kan worden vastgesteld in welke mate de aanwezigheid van het zilverpapier de straf mede heeft bepaald, kan de oplegging van de straf niet als redelijk en billijk worden aangemerkt.

De beroepscommissie zal het beroep dan ook gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en het beklag alsnog gegrond verklaren. Aan klager zal een tegemoetkoming worden toegekend van € 22,50.

Ten aanzien van de klachten b, c en d overweegt de beroepscommissie het volgende.

De beroepscommissie stelt vast dat de beklagcommissie het beklag gegrond heeft verklaard. Ingevolge artikel 69, eerste lid, van de Pbw in verband met artikel 68, eerste lid, van de Pbw staat geen beroep open tegen een gegrondverklaring van een beklag. Om die reden dient klager niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn beroep.

Voor zover het beroep zich richt tegen de aan klager toegekende tegemoetkoming van

€ 90,= overweegt de beroepscommissie dat zij zich kan verenigen met de toegekende tegemoetkoming. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

 

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep inzake klacht a gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 22,50.

De beroepscommissie verklaart klager niet-ontvankelijk in het beroep inzake de klachten b, c en d.

 

De beroepscommissie verklaart het beroep inzake de toegekende tegemoetkoming ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie.

 

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.A.M. de Wit, voorzitter, mr. C.M. van der Bas en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van M.G. Bikker, secretaris, op 5 februari 2018

 

            secretaris         voorzitter

 

 

 

Naar boven