Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/2361/GA, 15 februari 2018, beroep
Uitspraakdatum:15-02-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

DBT  v

 

 

 

 

 

nummer:   17/2361/GA

 

betreft:     [klager]            datum: 15 februari 2018

 

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van 18 juli 2017, ingediend door mr. Y.L. Zandbergen, namens

 

[…], verder te noemen klager,

 

gericht tegen een uitspraak van 17 juli 2017 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Alphen aan den Rijn,

 

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

 

De beroepscommissie heeft de directeur van de p.i. in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.

 

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

 

1.  De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag betreft de beslissing tot niet-promoveren (AR 2017/375).

 

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

 

2.  De standpunten van klager en de directeur

Namens klager is het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht.

 

De beslissing tot niet-promoveren is niet op schrift gesteld terwijl dat op basis van vaste rechtspraak wel had gemoeten. Nu weet klager niet op grond waarvan die beslissing is genomen. Vermoedelijk was de reden voor het niet-promoveren een door klager in detentie gepleegd strafbaar feit. Hij heeft zich gedurende zijn detentie naar behoren gedragen en heeft een tijd lang in het plusprogramma gezeten. Verder heeft hij een zeer geringe straf opgelegd gekregen voor het strafbare feit. Klager wenst dat de directeur wordt opgedragen een nieuwe beslissing te nemen over de plaatsing in het plus- of basisprogramma. Ook wil klager een tegemoetkoming.

 

Namens de directeur is daarop geantwoord zoals weergegeven in de bestreden beslissing. Voorts is aangevoerd dat klager ten tijde van zijn klacht – 23 mei 2017 – slechts drie weken in de p.i. verbleef. Hij was afkomstig uit het arrestantenregime en kwam daardoor zonder DBT-kleur binnen. Hij werd op dat moment vervolgd voor een in detentie gepleegd strafbaar feit, reden waarom is beslist hem in het basisprogramma te houden. Op het moment dat een gedetineerde – bij wie sprake is van een uitsluitingsgrond met betrekking tot promotie – slechts drie weken in een gevangenisregime verblijft, is van het maken van een belangenafweging nog geen sprake. Er is met klager afgesproken dat na de behandeling van de zaak op 10 juli 2017 (de beroepscommissie begrijpt: de strafzaak met betrekking tot de verdenking dat verzoeker in detentie een strafbaar feit had gepleegd) opnieuw een beoordeling zou plaatsvinden.

 

 

3. De beoordeling

Vast staat dat klager – door zich eerder te onttrekken aan detentie – op 22 maart 2017 als arrestant in de locatie Eikenlaan is geplaatst. Op 3 mei 2017 is klager binnengekomen in de p.i. Bij een dergelijke binnenkomst wordt iedere gedetineerde in het basisprogramma geplaatst. Eerst na verloop van een periode van zes weken waarin de gedetineerde op alle terreinen goed gedrag vertoont, kan deze in beginsel aanspraak maken op promotie overeenkomstig artikel 1d, tweede lid, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing gedetineerden. Nu ten tijde van de klacht die periode van zes weken nog niet was verstreken, behoefde nog geen beslissing te worden genomen omtrent het al dan niet promoveren van klager. Dat kennelijk in het MDO al na drie weken is beslist klager nog niet voor te dragen voor promotie, maakt dat niet anders. Het is immers de directeur die – doorgaans na advies van het MDO – beslist over promoveren of degraderen. Nu van een dergelijke beslissing of het ten onrechte na te laten te beslissen niet is gebleken, heeft de directeur niet in strijd met wet, regelgeving of jurisprudentie gehandeld. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

 

4.  De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met verbetering van de gronden.

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit

mrs. M.M. van de Nat, voorzitter, A. van Waarden en J.A.M. de Wit, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E.M. Meekenkamp, secretaris, op 15 februari 2018.    

 

 

                     secretaris                                                           voorzitter

 

 

 

 

Naar boven