nummer: 17/4076/GV
betreft: [Klager] datum: 26 februari 2018
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. C.G.J.E. Lut, namens […], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 5 december 2017 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister),
alsmede van de onderliggende stukken.
De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsvrouw om het beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft beslist tot verlening van strafonderbreking aan klager voor onbepaalde duur op grond van artikel 40a van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (de Regeling).
2. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Klager is van mening dat van strafonderbreking op grond van artikel 40a van de Regeling geen sprake kan zijn nu niet gesteld kan worden dat hij ongewenst is verklaard. Een terugkeer naar Angola is voor klager onmogelijk, zoals reeds eerder door de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) is onderzocht en beoordeeld. Voorts heeft klager nooit verzocht om strafonderbreking, maar heeft een medewerker van de locatie Sittard dit voor klager gedaan, zonder daartoe gemachtigd te zijn. Nu klager niet heeft verzocht om strafonderbreking en niet aan de voorwaarden voor strafonderbreking is voldaan, is strafonderbreking op onjuiste gronden verleend. Voorts is klager van mening dat de bestreden beslissing onvoldoende is gemotiveerd nu naar rapporten wordt verwezen, maar onduidelijk is om welke rapporten het gaat. Ook is onduidelijk of de Minister kennis heeft genomen van klagers vreemdelingrechtelijke status in relatie tot de vraag of terugkeer naar Angola feitelijk mogelijk is.
Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Op verzoek van de DT&V heeft de directeur van de locatie Sittard een advies uitgebracht met betrekking tot de verlening van strafonderbreking aan klager. Klager is in 2013 ongewenst verklaard. Voorts is aan hem een inreisverbod opgelegd. De DT&V is belast met de terugkeer van klager en heeft laten weten dat klager uitzetbaar is naar Angola. De Minister heeft bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) de beslissing tot ongewenstverklaring opgevraagd. Er lopen geen procedures. De Minister is van mening dat voldoende is vastgesteld dat klager ongewenst is verklaard. Voorts is het niet noodzakelijk dat een vreemdeling zelf verzoekt om strafonderbreking op grond van artikel 40a van de Regeling nu dit ook ambtshalve kan worden verleend. De Minister is van mening dat klager voldoet aan de criteria voor het verlenen van strafonderbreking en dat op juiste gronden is gekomen tot de bestreden beslissing.
Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de locatie Sittard heeft positief geadviseerd ten aanzien van het verlenen van strafonderbreking, mede omdat met veel moeite een zogenoemd ‘laissez passer’ is verkregen voor Angola. Het Openbaar Ministerie heeft eveneens positief geadviseerd. De politie heeft zich van advies onthouden.
3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van 1620 dagen, gevolgd door een gevangenisstraf van 60 dagen en een omgezette voorwaardelijke gevangenisstraf van 180 dagen, wegens – onder meer – een woningoverval. Aansluitend dient hij in het kader van de Wet Terwee in totaal 74 dagen vervangende hechtenis te ondergaan in verband met schadevergoedingsmaatregelen van in totaal (inclusief verhogingen) € 5.755,93. De einddatum van zijn detentie valt op 8 februari 2019. Op 5 januari 2018 is klager uitgeschreven uit de locatie Sittard in verband met de verlening van strafonderbreking op grond van artikel 40a van de Regeling en zijn uitzetting naar Angola.
Ingevolge artikel 40a, eerste lid, van de Regeling kan strafonderbreking voor onbepaalde tijd worden verleend aan de vreemdeling die geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland in de zin van artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000. In artikel 40a, tweede lid, van de Regeling is bepaald dat ingeval een vrijheidsstraf van ten hoogste drie jaren is opgelegd, strafonderbreking kan worden verleend nadat ten minste de helft van deze straf is ondergaan. Indien een vrijheidsstraf van meer dan drie jaren is opgelegd, kan strafonderbreking worden verleend nadat ten minste twee derde gedeelte van de straf is ondergaan. Aan de strafonderbreking wordt de voorwaarde verbonden dat de vreemdeling niet naar Nederland terugkeert, op straffe van het hervatten van de tenuitvoerlegging van de straf.
Uit de stukken volgt dat door de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie op 14 november 2013 is beslist tot intrekking van klagers verblijfsvergunning regulier, hetgeen tot gevolg heeft dat klager geen rechtmatig verblijf meer in Nederland heeft en kan worden uitgezet. Voorts is bij deze beslissing aan klager een inreisverbod uitgevaardigd voor de duur van tien jaar. Deze beschikking is op 4 december 2013 aan klager uitgereikt. Uit de reactie van de selectiefunctionaris van 14 december 2017 blijkt dat er dienaangaande geen procedures lopen. Niet gebleken is dat niet van voormelde informatie kan worden uitgegaan. Daarom is naar het oordeel van de beroepscommissie voldoende komen vast te staan dat klager niet langer rechtmatig verblijf heeft in Nederland.
Voor zover namens klager is aangevoerd dat hij niet zelf om strafonderbreking heeft verzocht overweegt de beroepscommissie dat artikel 40a van de Regeling niet een verzoek van de gedetineerde vereist. In de toelichting (Stcrt 2012 nr. 7141) op artikel 40a van de Regeling staat het volgende: “Met betrekking tot de toepassing van de bevoegdheid tot strafonderbreking wordt de Minister geïnformeerd en geadviseerd door de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Deze dienst treft alle maatregelen die het vertrek van de vreemdeling zonder rechtmatig verblijf mogelijk maken. Wanneer van de zijde van de DT&V wordt geadviseerd om aan een vreemdeling zonder rechtmatig verblijf strafonderbreking te verlenen, beoordeelt de DJI of er redenen zijn die zich tegen het verlenen van strafonderbreking verzetten. Gedacht moet bijvoorbeeld worden aan de belangen van slachtoffers en de mate waarin de rechtsorde was geschokt door het door de vreemdeling gepleegde delict. Ook kunnen lopende onderzoeken van politie en justitie zich tegen het verlenen van strafonderbreking verzetten.”
Naar het oordeel van de beroepscommissie kan uit artikel 40a van de Regeling en de toelichting daarop niet worden opgemaakt dat de strafonderbreking uitsluitend op initiatief van de betrokkene dient te worden opgestart. De Minister heeft in zijn beslissing van 5 december 2017 aangegeven het verzoek te hebben beoordeeld aan de hand van de regelgeving en daarbij de uitgebrachte adviezen betrokken. Het Openbaar Ministerie heeft, gelet op informatie vanuit de DT&V en het Centraal Justitieel Incassobureau (de slachtoffers zijn schadeloos gesteld), geen bezwaren meer tegen toepassing van strafonderbreking.
Dat klager – onder meer in de schorsingsprocedure – heeft aangekondigd de voorwaarde om niet naar Nederland terug te keren niet te zullen nakomen, kan niet aan het verlenen van strafonderbreking in de weg staan. Dit heeft tot gevolg dat de tenuitvoerlegging van de straf zal worden hervat.
Gelet op het voorgaande kan de bestreden beslissing dan ook, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, J.G.A. van den Brand en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 26 februari 2018.
secretaris voorzitter