Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 18/0148/SGA, 19 januari 2018, schorsing
Uitspraakdatum:19-01-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          : 18/148/SGA

Betreft : [Verzoeker]   datum: 19 januari 2018

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift, ingediend door mr. J.W.E. Luiten, namens

[…], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Zwolle.

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde inrichting van 15 januari 2018, inhoudende de oplegging van een disciplinaire straf van vijf dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel wegens een te laag kreatininegehalte bij een urinecontrole en het door verzoeker aangevraagde herhalingsonderzoek, hetgeen wordt gekwalificeerd als fraude en wordt gelijkgesteld met het gebruik van harddrugs.

De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het klaagschrift van 16 januari 2018 alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 17 januari 2018.

 

1.         De beoordeling

De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en beslist. Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat het geval.

Uit de inlichtingen van de directeur, waaronder het schriftelijk verslag van 15 januari 2018 en een uitslagenformulier van de bij verzoeker afgenomen urinecontroles, blijkt dat bij een urinecontrole op 8 januari 2018, alsmede bij het door verzoeker aangevraagde herhalingsonderzoek, sprake was van een te laag kreatininegehalte (met een waarde van < 2,0 mmol/l). In het drugsontmoedigingsbeleid is bepaald dit kan worden aangemerkt als fraude, dat fraude bij een urinecontrole wordt gelijkgesteld met het gebruik van harddrugs en dat dit als zodanig wordt gesanctioneerd. Gelet daarop kon de directeur in redelijkheid een sanctie aan verzoeker opleggen. De voorzitter veronderstelt echter, nu uit de verstrekte informatie niet anderszins is gebleken, dat het de eerste keer was dat verzoeker een te laag kreatininegehalte bij een urinecontrole had. Gelet op de landelijk geldende Sanctiekaart 2016 had de directeur in dat geval met een waarschuwing kunnen volstaan. Nu de directeur geen bijzondere feiten of omstandigheden heeft aangevoerd die een afwijking van voormeld sanctiebeleid zouden kunnen rechtvaardigen, heeft de directeur de beslissing tot oplegging van de bestreden disciplinaire straf naar het voorlopig oordeel van de voorzitter niet in redelijkheid kunnen nemen. Het verzoek zal daarom worden toegewezen en de tenuitvoerlegging van de onderhavige beslissing zal met onmiddellijke ingang worden geschorst. 

 

2.         De uitspraak

De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur met onmiddellijke ingang tot het moment dat de beklagcommissie op het beklag zal hebben beslist.

 

Aldus gedaan door mr. M.J. Stolwerk, voorzitter, in tegenwoordigheid van Y.L.F. Schuren, secretaris, op 19 januari 2018.

 

secretaris         voorzitter

 

Naar boven