Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 18/0260/SGA, 2 februari 2018, schorsing
Uitspraakdatum:02-02-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

 

Nummer : 18/260/SGA

Betreft    : [verzoeker]                                                                          datum: 2 februari 2018

 

 

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift van

 

[…], verder verzoeker te noemen, verblijvende in het Huis van bewaring te Zwaag.

 

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde Huis van Bewaring van 31 januari 2018, inhoudende een oplegging van een disciplinaire straf van twee dagen opsluiting in een strafcel, vanwege het verduisteren en stelen van een tv, ingaande op 8 februari 2018 08:30 uur tot 10 februari 2018 08:30 uur.

 

De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het klaagschrift van 31 januari 2018 alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 1 februari 2018.

 

 

De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en beslist. Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat niet het geval.

 

Uit de inlichtingen van de directeur, waaronder begrepen de oplegging van de disciplinaire straf van 31 januari 2018 en het rapport van 30 januari 2018 en het verzoekschrift van verzoeker acht de voorzitter het aannemelijk dat in de kast van verzoekers cel een televisie werd aangetroffen. Op 29 januari 2018 kreeg verzoeker een disciplinaire straf opgelegd, inhoudende tien dagen opsluiting in eigen cel of verblijfsruimte zonder televisie. Verzoeker leverde zijn televisie dan ook in. De directeur gaf aan dat een gedetineerde aangaf dat hij zijn televisie miste. Het vermoeden rees dat verzoeker de televisie ontvreemde tijdens zijn moment van persoonlijke verzorging. Na een controle werd een televisie aangetroffen bij verzoeker die inderdaad  van een medegedetineerde was. Verzoeker stelt dat hij de televisie al eerder in zijn cel had. Gelet op voorgaande en op het feit dat verzoeker dit niet aangaf  tijdens het aanzeggen van het rapport, acht de voorzitter dat niet aannemelijk. Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter kon de directeur dan ook terecht een disciplinaire straf opleggen. Voor feiten als de onderhavige kan volgens het landelijk geldende sanctiebeleid (zoals opgenomen in de Sanctiekaart 2016 Landelijk) een disciplinaire straf van maximaal zeven dagen opsluiting in de eigen cel worden opgelegd. De directeur week hiervan af. Het beleid is weliswaar niet bindend en de directeur mag daarvan afwijken, maar hij dient in dat geval in de belangenafweging duidelijk aan te geven waarom in dat specifieke geval gekozen is voor een zwaardere sanctie dan in de Sanctiekaart is vermeld. De directeur gaf in dit geval aan dat verzoeker door zijn actie de orde, rust en veiligheid in gevaar bracht en dat hij bovendien probeerde om het personeel te misleiden.

 

Het verzoek zal dan ook worden afgewezen.

 

De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek af.

 

Aldus gedaan door mr. A.G. Coumans, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A.G. Dekker, secretaris, op 2 februari 2018

 

 

                                                                                              

 

 

 

 

secretaris                                          voorzitter

 

Naar boven