Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/3970/GA, 13 februari 2018, beroep
Uitspraakdatum:13-02-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer:         17/3970/GA

Betreft:            [klager]            datum: 13 februari 2018

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. A.C. Huisman, namens […], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 23 november 2017 genomen beslissing van de directeur van het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) Vught,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Ter zitting van de beroepscommissie van 19 januari 2018, gehouden in de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. A.C. Huisman, en namens de p.i. Vught, […], plaatsvervangend vestigingsdirecteur, […], plaatsvervangend vestigingsdirecteur en […], juridisch medewerker. Als toehoorder was ter zitting aanwezig mr. P.N.E. Plooij, secretaris bij het secretariaat van de Raad.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

 

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

Het beroep betreft de beslissing van de directeur van 23 november 2017, inhoudende dat klager wordt verplicht tot het ondergaan van een onvrijwillige geneeskundige behandeling als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw (verder: a-dwangbehandeling) voor de duur van drie maanden.

 

2.         De standpunten

Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klager is door het achterwege blijven van toezending van de definitieve beslissing aan zijn raadsman belemmerd in zijn mogelijkheden om toepassing van de a-dwangbehandeling te voorkomen. Voorts is het de vraag of het feitelijke onderzoek van de psychiater, zoals naar voren komend uit het advies en de conclusies, het advies tot dwangbehandeling kunnen dragen. Ook wordt het gevaar dat klager een ander van het leven zou beroven of zwaar lichamelijk letsel zou doen toekomen onvoldoende onderbouwd. Het uitsluitend agressief uitlaten betekent niet dat sprake is van het gevaar van het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. 

De directeur heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht. In deze zaak is besloten om aan klager een a-dwangbehandeling op te leggen, omdat sprake was van gevaar als bedoeld in artikel 46a Pbw. Het gevaar bij klager heeft de directeur zelf waargenomen en het is ook waargenomen door het afdelingspersoneel en het behandelend personeel. Gelet op de uitlatingen van klager en de lading van het gesprek ontstond het gevoel dat het vroeg of laat bij klager een keer zou kunnen exploderen. De uitlatingen van klager werden als heel onprettig en heel bedreigend ervaren. Om escalatie te voorkomen is besloten om de a-dwangbehandeling te starten.

Ten aanzien van het niet meteen toezenden van de definitieve beslissing van het starten van de a-dwangbehandeling klopt het dat er een administratieve fout is gemaakt, maar dit zou er niet toe mogen leiden dat de behandeling van klager zou moeten stoppen. De schorsingsprocedure in de onderhavige zaak heeft doorgang gehad. 

 

3.         De beoordeling

Het staat vast dat in de onderhavige zaak een administratieve fout is gemaakt door het niet tijdig toezenden van de definitieve beslissing aan de raadsman. Nu in de aan de raadsman toegezonden voorgenomen beslissing al inhoudelijk stond omschreven hetgeen in de uiteindelijke definitieve beslissing stond en klager alle rechtsmiddelen ten volle heeft benut, is niet gebleken dat klager zodanig nadeel heeft ondervonden van het niet tijdig toezenden van de definitieve beslissing aan de raadsman dat hieraan door de beroepscommissie consequenties moeten worden verbonden.

Op grond van artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw vindt als uiterste middel geneeskundige behandeling plaats, voor zover aannemelijk is dat zonder die geneeskundige behandeling het gevaar dat de stoornis van de geestvermogens de gedetineerde doet veroorzaken niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen (a-dwangbehandeling).

De directeur heeft de beslissing tot toepassing van a-dwangbehandeling gebaseerd op verklaringen van de behandelend psychiater van klager en van een psychiater die niet bij klagers behandeling betroken is, maar klager kort tevoren heeft onderzocht. In navolging van het bepaalde in artikel 46e, tweede lid, van de Pbw heeft de directeur de verklaringen van die psychiaters overgelegd. Er is geen apart (uittreksel van klagers) behandelplan overgelegd, waarin de mogelijkheid tot toepassing van dwangbehandeling met medicatie ten aanzien van klager is vermeld, nu klager – ook bij navraag ter zitting – hiervoor geen toestemming wenst te geven. De beroepscommissie beschikt over de voorgenomen beslissing van de directeur van 17 november 2017 en over de beslissing tot toepassing van de a-dwangbehandeling van 23 november 2017. Beide beslissingen zijn onderbouwd en gemotiveerd. Verder beschikt de beroepscommissie over de adviezen van de behandelend psychiater van 15 november 2017 en van de onafhankelijke psychiater van 15 november 2017. Door de inhoud van de overgelegde stukken acht de beroepscommissie zich, ondanks het ontbreken van het behandelplan of een uittreksel daarvan, voldoende ingelicht om inhoudelijk op het beroep te beslissen.

Uit de verklaringen van de psychiaters komt het volgende naar voren. De behandelend psychiater stelt dat bij klager sprake is van een paranoïde psychotische toestand, waarvan vooralsnog onbekend is in welk kader dit te plaatsen is. Vooralsnog is het passend bij de in de DSM 5 omschreven diagnose “ongespecificeerde schizofreniespectrum of andere psychotische stoornis”. Wanneer de behandeld psychiater klager wenst te spreken weigert klager medewerking hieraan. Klager maakt hierbij een erg geagiteerde en geladen indruk. Klager komt gedurende de beoordeling fors achterdochtig over en hyperalert, onder andere door zijn strakgespannen mimiek en opengesperde ogen. Uit informatie van het afdelingspersoneel heeft de behandeld psychiater begrepen dat klager al geruime tijd een paranoïde indruk maakt waarbij hij het idee heeft dat hij uitgelachen wordt (te duiden als paranoïde waan) en in toenemende mate gericht is op het personeel (duidend op paranoïdie en angst). Begeleiding van klager wordt bemoeilijkt omdat klager dit enerzijds probeert te vermijden en anderzijds vanwege forse verbale agressie. Gezien het zeer recente dreigende, geagiteerde beeld dat klager heeft laten zien, passend bij een paranoïde psychotische episode, is er nog steeds het gevaar op agressie naar derden. Het niet verder behandelen van de paranoïde psychose maakt dat het gevaar met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid op korte termijn zal terugkeren.

De niet bij de behandeling betrokken psychiater merkt op dat klager achterdochtig is naar hem. Klager is kort door de bocht en onderliggend snel irriteerbaar, staat niet echt stil bij wat er wordt gezegd en blijkt het niet zo goed te kunnen volgen. Mede gezien het beloop blijkt een psychotisch toestandsbeeld op basis van zeer waarschijnlijke onderliggende persoonlijkheidsproblematiek met antisociale en paranoïde kenmerken en klinisch imponerend verminderde begaafdheid.

Gelet op de aard van de aan het gevaar ten grondslag liggende stoornis zijn er geen alternatieven voor een behandeling met antipsychotica. Klager heeft vooralsnog de aan hem voorgeschreven antipsychotica en daarmee de noodzakelijke behandeling geweigerd. Zowel de behandelend psychiater als de niet bij de behandeling betrokken psychiater adviseren de directeur om a-dwangbehandeling toe te passen.

Gelet op het vorenstaande en alles in onderling verband bezien en afgewogen, is de totstandkoming van de bestreden beslissing voldoende zorgvuldig en inzichtelijk. De behandelend psychiater en de psychiater die niet bij zijn behandeling betrokken is, hebben een psychiatrische stoornis vastgesteld. Op goede gronden is aannemelijk dat klager vanuit die stoornis gevaar als bedoeld in artikel 46a van de Pbw veroorzaakt en dat, zonder een geneeskundige behandeling, het gevaar dat de stoornis van zijn geestvermogens klager doet veroorzaken niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. Voorts is voldoende aannemelijk geworden dat de gekozen dwangbehandeling voldoet aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. De beslissing van de directeur – waaraan naar het oordeel van de beroepscommissie een gedegen motivering ten grondslag ligt – om bij klager een dwangbehandeling als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw toe te passen kan derhalve niet worden aangemerkt als onredelijk en onbillijk. Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.

 

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.W. Wabeke, voorzitter, mr. drs. J.P. Meesters en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E.M. Meekenkamp, secretaris, op 13 februari 2018.

 

                                                        secretaris                                                                  voorzitter

 

Naar boven