Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/3496/GV, 1 februari 2018, beroep
Uitspraakdatum:01-02-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:          17/3496/GV

betreft: [Klager]           datum: 1 februari 2018

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. K.C. van de Wijngaart, namens

[…], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 10 oktober 2017 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris), alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsvrouw om het beroep schriftelijk toe te lichten.

 

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van incidenteel verlof afgewezen.

2.         De standpunten

Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Er is in klagers geval sprake van uitzonderlijke omstandigheden die incidenteel verlof rechtvaardigen en noodzakelijk maken. Klagers zoon is op 1 maart 2017 overleden. Hij heeft geen afscheid van hem kunnen nemen. Klager heeft zijn zoon die dag voor het laatst gezien in de woning die op korte termijn wordt verkocht wegens klagers echtscheiding. Dit is de enige plaats waar klager herinneringen aan zijn zoon kan ophalen. Daarom wil klager het huis nog eenmaal bezoeken. Het breekt klager op dat hij geen afscheid heeft kunnen nemen van zijn zoon, zo blijkt ook uit de D&R-plannen. Incidenteel verlof zou een aanvang kunnen zijn van het verwerkingsproces. Het verlof kan voor beperkte duur worden toegekend en zou kunnen plaatsvinden op een voor klager en de overige nabestaanden onbekend tijdstip, zodat geen mogelijk gevaar als door de selectiefunctionaris aangegeven kan ontstaan.

Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Ook een kortdurend verlof kan maatschappelijke onrust veroorzaken. Uit de D&R-plannen blijkt niets wat de stelling van klager onderbouwt. Klager heeft contact met de medische dienst, maar van enig contact met gedragsdeskundigen die melding maken van de verwerking van het verlies van klagers zoon is niet gebleken. Voorts blijven de weigeringsgronden als genoemd in de bestreden beslissing van kracht.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.

De directeur van de locatie De Schie te Rotterdam heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag, omdat de bezwaren van het Openbaar Ministerie (OM) met betrekking tot het maatschappelijk belang en klagers veiligheid zwaarder wegen dan klagers belang bij het incidenteel verlof.

De officier van justitie bij het arrondissementsparket te Rotterdam heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag, onder verwijzing naar de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder b., f., g. en h. van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) en dit als volgt toegelicht. Klagers woning betreft de plaats delict waar klager mogelijk zelf zijn eigen zoon heeft omgebracht. Het strafvorderlijk en maatschappelijk belang verzetten zich tegen klagers bezoek aan de woning. Het verlof zal veel onrust in de buurt teweeg brengen, niet in de laatste plaats bij klagers (schoon)familie en zijn ex-vrouw.

De politie heeft zich van advies onthouden.

 

3.         De beoordeling

Klager is preventief gehecht in verband met de verdenking van moord of doodslag. De fictieve einddatum van zijn detentie is thans bepaald op 13 februari 2018.

Op grond van artikel 21 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) kan aan de gedetineerde incidenteel verlof worden verleend voor het bijwonen van gebeurtenissen in de persoonlijke sfeer waarbij zijn aanwezigheid noodzakelijk is.

Klager heeft verzocht om incidenteel verlof om afscheid te kunnen nemen van de woning waarin hij zijn zoon op 1 maart 2017 voor het laatst heeft gezien.

De beroepscommissie overweegt – mede gelet op het advies van het OM – dat het voorgenomen bezoek van klager aan de te verkopen woning meerdere (maatschappelijke) risico’s met zich meebrengt, nu klager ervan wordt verdacht in deze woning recent zijn zoon om het leven te hebben gebracht. Klagers belang om in het kader van de verwerking van het verlies van zijn zoon afscheid te nemen van de plaats waar hij zijn zoon voor het laatst heeft gezien, weegt daar niet tegenop. Dit kan bovendien niet worden aangemerkt als een gebeurtenis in de persoonlijke sfeer waarbij klagers aanwezigheid noodzakelijk is, als bedoeld in artikel 21 van de Regeling. Derhalve kan de beslissing van de Staatssecretaris, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder b., f., g., h. en i. van de Regeling, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal dus ongegrond worden verklaard.

 

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, J.G.A. van den Brand en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van P. de Vries, secretaris, op 1 februari 2018.

            secretaris         voorzitter

Naar boven