Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/3083/GV, 8 februari 2018, beroep
Uitspraakdatum:08-02-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

   nummer:          17/3083/GV

betreft: [klager]            datum: 8 februari 2018

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.P.R. Broers, namens

[…], verder te noemen klager, gericht tegen een op 29 augustus 2017 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris), alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

 

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

 

2.         De standpunten

Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Algemeen verlof dient ertoe dat klager kan laten zien zich aan afspraken te kunnen houden buiten de inrichting. Het argument van het Openbaar Ministerie (OM) met betrekking tot klagers financiële problematiek snijdt daarom geen hout. Onduidelijk is waarom relevant zou zijn dat klager geen werk, geen inkomen en wel schulden heeft, nu het verlof voor de duur van maximaal zestig uur wordt toegekend. Klager wil het verlof gebruiken om een basis te leggen voor deelname aan een penitentiair programma (p.p.). Het hoger beroep in klagers strafzaak loopt nog, dus het is klagers goed recht hierover niets mee te delen. Klager heeft in 2013 en 2014 twee werkstraffen niet uitgevoerd. Doordat klager geen vast adres had, wist hij niet waar en wanneer hij de werkstraffen moest uitvoeren. Dit is alweer lang geleden en nadien heeft klager een aantal werkstraffen wel uitgevoerd. Klager weet niet aan welk recidiverisico verlagend programma hij zou moeten deelnemen. Hij heeft al aan alle in de penitentiaire inrichting (p.i.) aangeboden programma’s deelgenomen.

Namens de Staatssecretaris is daarop als volgt gereageerd. Klager is bij besluit van 5 oktober 2017 in aanmerking gebracht voor deelname aan een p.p. Hij heeft daarom geen belang bij inhoudelijke behandeling van het beroep.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.

De directeur van de p.i. Krimpen aan den IJssel heeft positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag, omdat klager middels verlof kan toewerken naar een p.p., waarin hij werkervaring kan opdoen en kan deelnemen aan een zogeheten Werk aan Werk-training, zodat hij zijn kansen op de arbeidsmarkt kan vergroten.

De advocaat-generaal bij het ressortparket te Den Haag heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag en dit als volgt toegelicht. Klager is in eerste aanleg veroordeeld voor een poging tot een gewapende overval, tegen welke veroordeling hij hoger beroep heeft ingesteld. Klager heeft een uitgebreid strafblad, waaronder twee veroordelingen voor poging tot doodslag, tien veroordelingen voor verscheidene vermogensdelicten, drie veroordelingen wegens hennepteelt en één wegens bedreiging. De meeste delicten, waaronder het delict waarvoor klager thans is gedetineerd, zijn gepleegd in vereniging. Klager heeft kennelijk een crimineel netwerk. Hij ontkent het delict en neemt dus geen verantwoordelijkheid voor zijn daden. Klager heeft veel schulden en ontvangt onvoldoende bijstand om deze af te lossen, zodat de vrees bestaat dat klager opnieuw (vermogens)delicten zal plegen.

De politie heeft positief geadviseerd ten aanzien van het verlofadres.

 

3.         De beoordeling

Klager is in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstaf van 1 jaar en 6 maanden wegens – kort gezegd – afpersing. De fictieve einddatum van zijn detentie was bepaald op 26 januari 2018 en klager is op diezelfde datum ook in vrijheid gesteld.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers eerste verlofaanvraag.

Anders dan de selectiefunctionaris, is de beroepscommissie van oordeel, dat klager belang heeft bij de behandeling van zijn beroep, nu de beroepscommissie thans beoordeelt of de bestreden beslissing al dan niet onredelijk en en/of onbillijk moet worden aangemerkt.

Vooropgesteld dient te worden dat bij verzoeken tot algemeen verlof een belangenafweging dient te worden gemaakt tussen enerzijds het individuele belang van de gedetineerde om zich tijdig en goed te kunnen voorbereiden op zijn terugkeer in de maatschappij en anderzijds het algemeen belang van – onder meer – de orde, rust en veiligheid in de samenleving en een ongestoorde tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf.

Uit het reclasseringsadvies d.d. 16 augustus 2017 komt het volgende naar voren. Klagers recidiverisico kan niet worden ingeschat omdat hij het delict ontkent. Het risico op het zich onttrekken aan voorwaarden wordt als gemiddeld tot hoog ingeschat, mede gelet op klagers maatschappelijke situatie (geen werk, geen inkomen en schulden) en omdat klager hierin vrijwel geen ontwikkeling kent en eerder twee werkstraffen niet heeft uitgevoerd. Klager heeft een omvangrijk strafblad, met meerdere vermogens- en geweldsdelicten. Enkele interventies zijn geïndiceerd om de maatschappelijke risico’s te beperken.

De beroepscommissie is van oordeel dat voornoemde omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, mede gelet op het negatieve advies van de advocaat-generaal, een afwijzing van klagers verlofaanvraag in dit stadium rechtvaardigen, ondanks het positieve advies van de inrichting. Derhalve kan de beslissing van de Staatssecretaris, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder b. en i. van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

 

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, J.G.A. van den Brand en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van

bc. L. Vis-van Alff, secretaris, op 8 februari 2018

                                

                                                                                        

            secretaris         voorzitter

Naar boven