Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/2865/GA, 13 februari 2018, beroep
Uitspraakdatum:13-02-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:          17/2865/GA

betreft: [klager]            datum: 13 februari 2018

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. Ö. Saki, namens

[…], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 25 augustus 2017 genomen beslissing van de directeur van het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) Vught, 

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 24 november 2017, gehouden in de penitentiaire inrichting Vught, zijn gehoord klagers raadsman, mr. D. Penn, en […], plaatsvervangend vestigingsdirecteur bij het PPC Vught. Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorggedragen, heeft hij daarvan geen gebruik van gemaakt.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

           

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

Het beroep betreft de beslissing van de directeur van 25 augustus 2017, inhoudende dat klager wordt verplicht tot het ondergaan van een onvrijwillige geneeskundige behandeling als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw (verder te noemen a-dwangbehandeling) voor de duur van drie maanden.

 

2.         De standpunten van klager en de directeur

Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. De directeur heeft de zwaarste maatregel ingezet. Gelet op het ultimum remedium karakter van de a-dwangbehandeling dient in het kader van de proportionaliteit en subsidiariteit altijd te worden nagegaan of met een minder vergaande maatregel kan worden volstaan. Klager heeft in het verleden meerdere malen verzocht om medicatie op momenten dat hij merkte dat het niet goed ging. Klager meent dat te vroeg is gestart met het toedienen van medicatie. Eerst had er onderzoek moeten plaatsvinden naar de diagnose. Klager heeft moeite met vrouwelijke behandelaren. Een mannelijke behandelaar zou een alternatief zijn, maar was niet mogelijk.

De directeur heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht. De gesteldheid van klager is al langdurig instabiel (psychiatrisch ontregeld, agressief en onberekenbaar) waardoor klager al geruime tijd in een afzonderingscel verblijft en een b-dwangbehandeling heeft ondergaan. Van een duurzame stabilisatie is nog geen sprake. Klager weigert nog steeds vrijwillig medicatie in te nemen. Gelet hierop, de geconstateerde stoornis en het daaruit voortkomende gevaar is de beslissing tot het toepassen van a-dwangbehandeling proportioneel. Een andere beslissing is niet mogelijk, de inname van anti-psychotische medicatie is het enige afdoende middel. Andere middelen zoals het afzonderen, het individueel begeleiden, het voeren van begeleidingsgesprekken hebben niet geleid tot stabilisatie van de gesteldheid van klager. Klager weigert inhoudelijke gesprekken met de psychiater en de directeur. Klager vertoont onvoldoende ziekte-inzicht. De inrichting herkent zich niet in klagers stelling dat hij om medicatie gevraagd zou hebben. Aan de formele vereisten van de beslissing is voldaan. De tweede psychiater betreft een externe psychiater van het NIFP. Bij klager is sprake van een psychische stoornis, waarop uiteraard onderzoek plaatsvindt. Klager weigert medicatie en er is sprake van gevaar en een ernstige situatie. Er is voor klager geen team van alleen mannelijke piw’ers en behandelaars beschikbaar.

 

3.         De beoordeling

Gelet op artikel 46e, eerste lid, van de Pbw in verbinding met artikel 46d, onder a, van de Pbw kan de directeur beslissen tot het toepassen van een onvrijwillige geneeskundige behandeling voor zover aannemelijk is dat zonder die geneeskundige behandeling het gevaar dat de stoornis van de geestvermogens de gedetineerde doet veroorzaken niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen (a-dwangbehandeling). 

De directeur heeft de beslissing tot toepassing van a-dwangbehandeling gebaseerd op verklaringen van de behandelend psychiater van klager en van een psychiater die niet bij klagers behandeling betroken is, maar klager kort tevoren heeft onderzocht. In navolging van het bepaalde in artikel 46e, tweede lid, van de Pbw heeft de directeur de verklaringen van die psychiaters overgelegd.

Uit de verklaringen van de psychiaters en het overgelegde uittreksel uit het behandelplan komt het volgende naar voren. Vanaf in elk geval 2012 is bij klager sprake van opeenvolgende imperatieve akoestische hallucinaties met suïcidaliteit en paranoïdie. Eerder is bij klager de diagnose schizofrenie gesteld, door latere behandelaars gewijzigd in door drugsgebruik (cannabis) ontstane  psychotische stoornis. De behandelend psychiater heeft de stoornis van klager vooralsnog geclassificeerd als een ongespecificeerde psychotische stoornis (DSM V). In de overgelegde stukken wordt melding gemaakt van bedreigingen en mishandelingen richting het personeel. Op 26 juli 2017 heeft klager een b-dwangbehandeling ondergaan. Klager weigert medicatie en wil niet in gesprek gaan met zijn behandelaren. Ten aanzien van klager zijn minder bezwarende middelen aangewend bestaande uit de afzondering van klager en het voeren van gesprekken. De behandelend psychiater verklaart dat van de aangeboden antipsychotica mag worden verwacht dat deze bijdragen aan het in ernst doen verminderen van de symptomen van de aan het gevaar ten grondslag liggende stoornis. Bovendien is in het verleden gebleken dat klager na het gebruik van de medicatie (olanzapine) relatief snel stabiliseerde. Sinds de start van de dwangbehandeling is gebleken dat er sprake is van een zekere afname van agitatie, maar lijkt de psychose nog niet manifest in ernst te zijn afgenomen. De tweede onafhankelijke psychiater acht een a-dwangbehandeling gerechtvaardigd om agressie af te wenden. Anders zou er een groot risico zijn op sociaal isolement om veiligheidsredenen.

Gelet op het voorgaande overweegt de beroepscommissie als volgt. De behandelend psychiater heeft vastgesteld dat bij klager sprake is van een psychotische stoornis. De beroepscommissie acht voldoende aannemelijk geworden dat klager vanuit die stoornis gevaar als bedoeld in artikel 46a van de Pbw veroorzaakt en dat, zonder een geneeskundige behandeling, het gevaar dat de stoornis van zijn geestvermogens klager doet veroorzaken niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. Tevens is voor de beroepscommissie voldoende aannemelijk geworden dat de gekozen dwangbehandeling voldoet aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. De beslissing van de directeur om bij klager een dwangbehandeling als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw toe te passen kan derhalve niet worden aangemerkt als onredelijk en onbillijk. Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.  

 

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, mr. drs. J.P. Meesters en mr. R.S.T. van Rossem-Broos, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Kokee, secretaris, op 13 februari 2018

 

 

 

                                                          

 

 

            secretaris         voorzitter

 

 

 

 

Naar boven