Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 03/0555/TP, 24 juli 2003, beroep
Uitspraakdatum:24-07-2003

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 03/555/TP

betreft: [klager] datum: 24 juli 2003

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennis genomen van een op 6 maart 2003 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr.V. Leloux, namens

[...], verder te noemen klager,

tegen een beslissing van de Minister van Justitie, verder te noemen de Minister,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsvrouw mr. V. Leloux om het beroep schriftelijk toe te lichten.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft de termijn waarbinnen klager in een inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden (tbs-inrichting) had moeten zijn geplaatst met ingang van 14 maart 2003 verlengd tot en met 11 juni 2003.

2. De feiten
Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak ontslagen van alle rechtsvervolging en ter beschikking gesteld met bevel dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
De terbeschikkingstelling (tbs) van klager is ingegaan op 20 september 2001. Sindsdien heeft klager in afwachting van zijn plaatsing in een tbs-inrichting als passant verbleven in het huis van bewaring (h.v.b.) De Schie teRotterdam.
De Minister heeft besloten tot plaatsing van klager in de Dr. S. van Mesdagkliniek te Groningen (hierna: de Van Mesdagkliniek). Klager is op 31 maart 2003 in die inrichting geplaatst.

3. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klager is het niet eens met verlenging van zijn passantentermijn. Hij verblijft inmiddels ruim achttien maanden in een h.v.b. in afwachting van plaatsing in een tbs-kliniek. Eenzodanige duur dient als onredelijk en onbillijk te worden aangemerkt. Het verblijf in het h.v.b. ervaart klager als ondraaglijk omdat hem daar de hulp en behandeling die hij nodig heeft niet kunnen worden geboden. Hoewel klager eenvergoeding voor zijn passantentermijn heeft aanvaard, is hij van mening dat deze vergoeding onvoldoende compensatie biedt voor de door hem geleden schade. Volgens bestendige jurisprudentie van de beroepscommissie moet een verblijfals passant in een h.v.b. als onredelijk en onbillijk worden aangemerkt vanaf het moment dat een tbs-gestelde twaalf maanden in een h.v.b. als passant verblijft. De laatste zes maanden van klagers passantentermijn kunnen alsonredelijk en onbillijk worden gezien. Verzocht wordt om het beroep gegrond te verklaren en de bestreden beslissing te vernietigen. Klager wenst een vergoeding te ontvangen van € 164,= per dag, te rekenen vanaf het moment dat zijnpassantentermijn twaalf maanden bedroeg. Dit bedrag is gelijk aan de kosten van zijn onredelijk ondergane detentie.

Namens de Minister is inzake het beroep het volgende standpunt naar voren gebracht.
Het beroep zal formeel ongegrond zijn, nu klager tijdig is gehoord, de beslissing hem tijdig is medegedeeld en, gelet op de datum van indienen van het beroepschrift, de beslissing tijdig aan hem zal zijn uitgereikt.
Ten tijde van de bestreden beslissing verbleef klager achttien maanden in een h.v.b. Gelet op de duur van de passantentermijn is aan klager een aanbod tot financiële tegemoetkoming gedaan. Van dit aanbod heeft klager gebruikgemaakt, waarna hem een vaststellingsovereenkomst is toegestuurd. Verzocht wordt om het verzoek tot vergoeding van € 164,= per dag te rekenen vanaf het moment dat klagers passantentermijn twaalf maanden bedroeg, af te wijzen. Klagerheeft een vergoeding van € 600,= per maand geaccepteerd, na drie maanden te verhogen met € 125,= per maand. Gelet op de jurisprudentie van de Raad kan dit een redelijke vergoeding worden genoemd. Er bestond geen aanleiding tenaanzien van klager af te wijken van de volgorde van plaatsing in tbs-inrichtingen, die primair wordt bepaald door de aanvangsdatum van de tbs. Niet is gebleken dat hij met voorrang boven andere tbs-passanten in een tbs-inrichtingmoet worden geplaatst. De Minister had ten tijde van het nemen van de bestreden beslissing vanuit de inrichting van klagers verblijf geen signalen ontvangen dat klagers situatie in het h.v.b. onhoudbaar zou zijn en/of dat vandetentieongeschiktheid moest worden gesproken.
In verband met klagers plaatsing in een tbs-kliniek met ingang van 31 maart 2003 is geen medische verklaring uitgebracht.

4. De beoordeling
Zoals de beroepscommissie in haar uitspraak d.d. 9 februari 1998 (C 97/28) heeft overwogen leidt een beslissing van de Minister tot verlenging van de passantentermijn wegens capaciteitstekort niet zonder meer tot gegrondverklaringvan het beroep. Volgens bestendige jurisprudentie van de beroepscommissie kan het beroep leiden tot gegrondverklaring indien de duur van de passantentermijn onredelijk en onbillijk moet worden geacht en/of de psychische conditie vande tbs-passant zodanig is dat hij als ongeschikt voor verder verblijf in een h.v.b. moet worden aangemerkt.

In de onderhavige zaak is gebleken dat klager ten tijde van de bestreden beslissing 18 maanden als tbs-passant in een h.v.b. verbleef. Een zodanige duur moet, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, in dit geval alsonredelijk en onbillijk worden aangemerkt.
De beroepscommissie is van oordeel dat zulks meebrengt - het hiervoor overwogene in aanmerking genomen - dat het beroep gegrond is en dat de beslissing van de Minister tot verlenging van de passantentermijn op materiële grond dientte worden vernietigd.

Aangezien klager op 31 maart 2003 in de Van Mesdagkliniek is geplaatst, is geen medische verklaring uitgebracht terzake van klagers psychische conditie ten tijde van het uitbrengen van de bestreden beslissing. Nu echter uit deinrichting geen signalen zijn ontvangen dat klagers psychische conditie van dien aard was dat een verder verblijf in het h.v.b. als onverantwoord moest worden beschouwd, gaat de beroepscommissie er vanuit dat er ten tijde van debestreden beslissing geen aanleiding bestond om klager in verband met zijn psychische conditie bij voorrang in een tbs-inrichting te plaatsen.

De beroepscommissie zal, al het hiervoor overwogene in aanmerking genomen, met toepassing van artikel 66, derde lid onder c, Bvt, volstaan met vernietiging van de bestreden beslissing.
Nu de rechtsgevolgen van de op materiële grond te vernietigen beslissing niet meer ongedaan zijn te maken dient klager terzake een tegemoetkoming te worden geboden.
De beroepscommissie kent in geval van materiële gegrondverklaring van een beroep tegen een beslissing tot verlenging van de passantentermijn een tegemoetkoming toe over een periode van een of meer maanden, waarbij onder een maandeen tijdvak van 30 dagen wordt verstaan. Klager is binnen 6 maanden en 11 dagen na de dag dat het verblijf van klager als tbs-passant in een h.v.b. 12 maanden had geduurd in de Van Mesdagkliniek geplaatst. Zoals gebruikelijk in derechtspraak wordt een periode van 0 tot 15 dagen op 0 dagen afgerond en een periode van 16 tot 30 dagen op 30 dagen.
De beroepscommissie zal de tegemoetkoming vaststellen op € 600,= per maand voor een periode van zes maanden, met dien verstande dat dit bedrag na het verstrijken van een periode van drie maanden van voortgezet verblijf in het h.v.b.wordt verhoogd met een bedrag van € 125,= per maand. De beroepscommissie ziet geen reden om aan klager een hogere tegemoetkoming dan in vergelijkbare gevallen toe te kennen.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing.
Zij bepaalt de aan klager ten laste van de Minister toekomende tegemoetkoming op
€ 600,= per maand, vanaf de dag dat het verblijf van klager als tbs-passant in een h.v.b. 12 maanden heeft geduurd voor een periode van zes maanden, met dien verstande dat dit bedrag na het verstrijken van een periode van driemaanden van voortgezet verblijf in het h.v.b. wordt verhoogd met een bedrag van € 125,= per maand.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, mr. S.L. Donker en drs. G.A.M. Mensing, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 24 juli 2003

secretaris voorzitter

Naar boven