nummer: 03/1171/GA
betreft: [klager] datum: 7 augustus 2003
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 21 mei 2003 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.Serrarens, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een uitspraak d.d. 28 april 2003 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichtingen (p.i.) De Geerhorst te Sittard,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 25 juli 2003, gehouden in de p.i. Vught te Vught, is de heer [...], locatie-directeur van de p.i. De Geerhorst, gehoord.
Klagers raadsvrouw heeft schriftelijk bericht dat zij, noch klager, ter zitting zou verschijnen.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de afwijzing van klagers tweede verlofaanvraag.
De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Van een weigeringsgrond als bedoeld in artikel 4 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting van 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI (hierna: de Regeling) is in casu geenszins gebleken. Klager wordt enkel verweten dat hijmogelijk niet zou voldoen aan zijn wettelijke plicht te getuigen. Overigens was op 10 maart 2003 al bekend dat hij op 13 maart 2003 alsnog aan deze verplichting zou voldoen. De officier van justitie was hiervan op de hoogte en haddus niet tot zijn negatieve advies kunnen komen.
Van enige onbetrouwbaarheid in het nakomen van afspraken is mitsdien geen sprake.
Evenmin kan sprake zijn van enige verstoring van de orde en de veiligheid, nu de officier van justitie tevens aangeeft dat klagers volgende verlofaanvraag gehonoreerd zal worden, mits hij zijn getuigenverklaring aflegt.
De locatie-directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt gehandhaafd en hieraan het volgende toegevoegd.
Het is niet mogelijk tot in de finesses het advies van de officier van justitie te beoordelen. Deze kan immers in zijn advies niet alle details en onderliggende aspecten naar voren brengen. Uit de bewoordingen van de officier vanjustitie kon worden afgeleid dat klager zich misschien wel aan zijn detentie zou kunnen onttrekken. Overigens was binnen de inrichting niet bekend dat klager alsnog zijn getuigenis toch zou gaan afleggen.
3. De beoordeling
De beroepscommissie overweegt dat bij de beslissing op een verzoek tot verlof een afweging dient te worden gemaakt tussen enerzijds het belang van de gedetineerde bij een goede en tijdige voorbereiding van zijn terugkeer in demaatschappij en anderzijds het belang van de samenleving bij een ongestoorde tenuitvoerlegging van de opgelegde straf.
Vast is komen te staan dat de directeur zijn afwijzing enkel heeft gebaseerd op het bezwaar dat de officier van justitie heeft geuit tegen het verlof. Dit bezwaar hield in, dat klager zou weigeren aan zijn wettelijke verplichting tegetuigen te voldoen. Zo hij aan deze verplichting op 13 maart 2003 alsnog zou voldoen, zou hij daarna alsnog voor verlof in aanmerking kunnen komen.
De officier van justitie en in diens voetspoor de directeur hebben uit voormelde omstandigheid afgeleid, dat ten aanzien van klager is gebleken van onbetrouwbaarheid in het nakomen van afspraken. Nog afgezien van het feit, dat hetbezwaar van de officier van justitie op een onjuiste grondslag berustte -klager had zijn weigerachtige houding inmiddels laten varen- wekt het afhankelijk maken van een positief verlofadvies van het afleggen van eengetuigenverklaring de indruk van ongeoorloofde pressie. In ieder geval biedt het vorenstaande geen grondslag voor een contra-indicatie voor het verlenen van verlof als bedoeld in de Regeling.
De directeur had mitsdien niet tot afwijzing van klagers verlofaanvraag mogen besluiten.
De afwijzing van klagers verzoek tot verlof moet bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en omstandigheden als onredelijk en onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal derhalve gegrond worden verklaard, de uitspraakvan de beklagcommissie zal worden vernietigd en het beklag zal alsnog gegrond worden verklaard.
Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan te maken zijn, kent de beroepscommissie aan klager de na te noemen tegemoetkoming toe.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 50,=.
Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.J. van Oostveen, voorzitter, dr. J.P.S. Fiselier en mr. U. van de Pol, leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Lispet, secretaris, op 7 augustus 2003
secretaris voorzitter