nummer: 03/683/JA
betreft: [klager] datum: 2 juli 2003
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 74, tweede lid, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (Bjj) heeft kennis genomen van een op 14 maart 2003 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
de directeur van de justitiële jeugdinrichting (j.j.i.) De Hunnerberg te Nijmegen,
gericht tegen een uitspraak d.d. 28 februari 2003 van de alleensprekende beklagrechter bij voormelde j.j.i., gegeven op een klacht van [...], geboren op [1982], verder te noemen klager,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 19 mei 2003, gehouden in de j.j.i. De Hunnerberg te Nijmegen, is gehoord de heer [...], waarnemend directeur.
Klager heeft de directeur van de j.j.i. gevraagd de beroepscommissie mede te delen niet ter zitting te zullen verschijnen.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van de uitspraak van de beklagrechter
De beklagrechter heeft de aan klager ten laste van de directeur toekomende tegemoetkoming op € 3,= bepaald wegens de gegrondverklaring van het beklag betreffende het verblijf in de groep op 22 oktober 2002 gedurende anderhalf uurminder dan het in de Bjj bepaalde minimumaantal uren.
2. De standpunten van de directeur en klager
De directeur heeft het beroep als volgt toegelicht.
De commissie van toezicht heeft beslist om vanaf 15 oktober 2002 ingeval van een gegrond verklaard beklag betreffende het verblijf in de groep gedurende minder uren dan het in de Bjj bepaalde minimumaantal wegens personeelstekortklager een bedrag van € 2,= als tegemoetkoming toe te kennen voor elk uur dat hij ten onrechte op zijn kamer heeft verbleven, met een maximum van € 10,= per dag. Bij extra verblijf op de kamer wegens personeelsgebrek is eentegemoetkoming op zijn plaats, doch deze dient, gelet op de opvoedingstaak van de inrichting en het pedagogisch karakter van het verblijf in de inrichting, bij voorkeur niet geldelijk van aard te zijn. Met regelmaat zijn dejeugdigen in die situaties gecompenseerd in de vorm van extra activiteiten of iets lekkers te eten, terwijl in het weekend of 's avonds als structurele tegemoetkoming de beschikking over een televisie met
kabelaansluiting wordt gegeven.
In casu is klager een tegemoetkoming van € 3,= toegekend. De hoogte van dit bedrag is niet in evenredigheid en in de lijn van eerdere uitspraken van de beroepscommissie, waarin in gevallen als het onderhavige een bedrag van € 2,25per dag is toegekend. Uitgaande van dat bedrag had de beklagrechter klager een tegemoetkoming moeten toekennen van anderhalf maal het bedrag dat resteert na deling van het bedrag van € 2,25 door twaalf uren dagprogramma, nu het eendoordeweekse dag betreft. Voorts heeft de beklagrechter verzuimd een bepaling op te nemen terzake van de uitkering van de tegemoetkoming aan klager. Deze gelden dienen te worden gereserveerd tot het moment waarop klager isuitbehandeld.
Sinds medio november 2002 is het mede dankzij sluiting van groepen niet meer voorgekomen dat jeugdigen ten gevolge van personeelsproblematiek niet het in artikel 22 Bjj bepaalde aantal uren in de groep hebben verbleven.
Klager heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagrechter, in beroep niet toegelicht.
3. De beoordeling
Het beroep is gericht tegen de beslissing van de beklagrechter om ex artikel 73, zevende lid, Bjj klager een tegemoetkoming van € 3,= toe te kennen wegens het op 22 oktober 2002 gedurende anderhalf uur minder in de groep verblijvendan het aantal dat in artikel 22 Bjj is bepaald.
Vast staat dat de inrichting te kampen heeft (gehad) met structureel personeelsgebrek, hetgeen met grote regelmaat heeft geleid tot verblijf in de groep van de jeugdigen gedurende minder uren dan het wettelijk bepaalde aantal. Datis voor klager blijkens de nadere informatie van de directeur d.d. 8 mei 2003 het geval geweest op 22 en 28 oktober 2002 en 1 en 4 november 2002. Naar het oordeel van de beroepscommissie is onder genoemde omstandigheden eengeldelijke tegemoetkoming aangewezen. Daaraan staan de door de directeur genoemde opvoedingstaak van de inrichting en het pedagogisch karakter van het verblijf in de inrichting niet in de weg.
De beroepscommissie acht het bedrag van € 3,= voor de anderhalf uur dat hij op 22 oktober 2002 ten onrechte niet in de groep heeft verbleven te hoog en bepaalt overeenkomstig vaste jurisprudentie dat klager een tegemoetkoming van €2,25 per dag toekomt. Deze vaste jurisprudentie, waarop ook de directeur zich ook beroept, houdt in dat deze tegemoetkoming klager toekomt voor iedere dag dat hij vanaf 22 oktober 2002, ongeacht het feitelijk aantal uren, niet hetwettelijk minimumaantal uren in de groep heeft verbleven. Ter voorkoming van grote verschillen in de financiële positie van jeugdigen tijdens hun verblijf in de inrichting dient de tegemoetkoming eerst bij het definitieve verlatenvan deze inrichting aan klager te worden uitbetaald. Het beroep zal gegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep voorzover dat betrekking heeft op de wijze van vaststelling van de tegemoetkoming gegrond en vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter.
Zij bepaalt de aan klager toekomende tegemoetkoming op € 2,25 per dag voor iedere dag dat klager vanaf 22 oktober 2002 wegens het structurele personeelsgebrek minder uren in de groep heeft verbleven dan het wettelijk bepaaldeminimumaantal.
Deze uitspraak is gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. J.A.C. Bartels, voorzitter, drs. B. van Dekken en mr. H. Heijs, leden, bijgestaan door mr. E. van der Waal-van der Linden, secretaris, op 2 juli 2003
secretaris voorzitter