Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 03/0676/GV, 3 juli 2003, beroep
Uitspraakdatum:03-07-2003

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

.

nummer: 03/676/GV

betreft: [klager] datum: 3 juli 2003

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 13 maart 2003 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 24 februari 2003 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klager ambtshalve strafonderbreking verleend voor de maximale duur van drie maanden.

2. De standpunten
Klager heeft het beroep als volgt toegelicht.
Klager heeft niet binnen zeven dagen na ontvangst van de bestreden beslissing beroep kunnen indienen in verband met een ernstige ziekte. Klager had last van zeer zware aanvallen van depressie en oorlogswaan. Hij lijdt hier al aansinds 1947. Hij blijft zeker tot 4 mei 2003 in een uiterst penibele toestand van rancune, drift en haat. Klager is in beroep gegaan tegen de ambtshalve strafonderbreking omdat hij toentertijd beroep tegen het vonnis had aangetekenden omdat hij al jarenlang vrijwilligerswerk verricht voor bejaarden en geestelijk en lichamelijk gehandicapten en klager twee weken met hen op vakantie gaat en dit al een jaar vaststaat.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt nader toegelicht.
Als gevolg van capaciteitsproblemen is aan klager ambtshalve strafonderbreking verleend. Voor wat betreft de tenuitvoerlegging van de aan klager opgelegde vrijheidsstraf van in totaal 84 dagen is na een dag verblijf van klager ophet politiebureau een beslissing tot ambtshalve strafonderbreking genomen. Tijdens dit verblijf op het politiebureau had klager last van hartklachten waardoor een langer verblijf van klager op het politiebureau onwenselijk was. Inde beschikking is opgenomen dat klager zich op 3 juni 2003 weer terug diende te melden bij het politiebureau, waarna plaatsing zou volgen in een penitentiaire inrichting. De inhoud van klagers beroepschrift geeft geen aanleiding omde beslissing inzake de ambtshalve strafonderbreking te herzien. Klager heeft zich op 3 juni 2003 niet gemeld voor het ondergaan van het resterend deel van de aan hem opgelegde straffen. Gezien de inmiddels verstreken tijd na hetindienen van het beroepschrift is de Minister blijkens zijn reactie van 7 juni 2003 bereid, rekening houdend met de persoonlijke situatie van klager, een nieuwe datum vast te stellen waarop klager zich voor het ondergaan van destraf moet melden. Arrestatie door de politie kan daarmee worden voorkomen mits klager op zeer korte termijn een schriftelijk verzoek indient.

3. De beoordeling
De beroepscommissie is van oordeel dat hoewel klager niet binnen de in artikel 61, vijfde lid, van de Pbw vermelde termijn van zeven dagen zijn beroepschrift heeft ingediend, gelet op de door klager aangevoerde reden, nietredelijkerwijs kan worden geoordeeld dat klager in verzuim is geweest.

Op grond van artikel 72, tweede lid, Pbw heeft de gedetineerde het recht tegen een hem betreffende beslissing aangaande verlof een met redenen omkleed beroepschrift in te dienen bij de beroepscommissie.
Onder gedetineerde wordt in artikel 1, onder e, Pbw verstaan een persoon ten aanzien van wie de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel in een inrichting plaatsvindt.
Klager, aan wie strafonderbreking is verleend waarbij de tenuitvoerlegging van de straf wordt geschorst en die ten tijde van het indienen van zijn beroepschrift niet in detentie verbleef, valt niet onder voornoemde begripsbepaling.De beroepscommissie is van oordeel dat een redelijke toepassing van de wet met zich brengt dat klager, die niet om de strafonderbreking heeft gevraagd, ontvankelijk is in zijn beroep.

Op grond van artikel 570b, eerste lid, Wetboek van Strafvordering kan de Minister de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf onderbreken op verzoek van de betrokkene of ambtshalve.
De beslissing van de Minister tot het ambtshalve verlenen van strafonderbreking aan klager is, gelet op voornoemd artikel 570b, eerste lid, Wetboek van Strafvordering, niet in strijd met de wet.
De beroepscommissie overweegt dat de Minister bij zijn beslissing tot heenzending van klager geen rekening heeft gehouden met diens persoonlijke omstandigheden. Dat dergelijke beslissingen als gevolg van capaciteitsproblemen zeerfrequent en snel moeten worden genomen, doet aan het vorenstaande niet af. Nu de Minister naar aanleiding van klagers beroepschrift heeft meegedeeld rekening te willen houden met de persoonlijke situatie van klager en op eenschriftelijk verzoek van klager een nieuwe datum wil vaststellen waarop klager zich voor het ondergaan van de straf dient te melden, waardoor arrestatie door de politie kan worden voorkomen, zal het beroep ongegrond wordenverklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 3 juli 2003

secretaris voorzitter

Naar boven