Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/2521/GA, 5 februari 2018, beroep
Uitspraakdatum:05-02-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:          17/2521/GA

betreft: […]      datum: 5 februari 2018

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van de directeur van het Justitieel Complex Zaanstad, gericht tegen een uitspraak van 10 juli 2017 van de alleensprekende beklagrechter bij het Justitieel Complex Zaanstad, gegeven op een klacht van […], verder te noemen klager, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 28 november 2017, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad, zijn gehoord klager en mevrouw […], plaatsvervangend vestigingsdirecteur. Als toehoorder was aanwezig […], stagiaire juridisch medewerker bij het Justitieel Complex Zaanstad.

Klagers raadsvrouw, mr. V.H. Hammerstein, was vanwege een zitting elders niet in staat om ter zitting te verschijnen. Haar vervangster, mr. S. Plas heeft zich op de dag van de zitting ziek gemeld. Verzocht is om de behandeling van het beroep ter zitting aan te houden en op een nieuwe datum te plannen.

Klager deelt desgevraagde mede dat hij de behandeling van de zaak wil voortzetten, ondanks dat zijn raadsvrouw of haar vervangster niet ter zitting aanwezig is.

De beroepscommissie bepaalt dat de zitting zal worden voortgezet met inachtneming van het navolgende. Van het behandelde ter zitting zal een schriftelijk verslag worden opgemaakt waarop klagers raadsvrouw binnen zeven dagen na ontvangst desgewenst schriftelijk kan reageren.

Op 19 december 2017 is een schriftelijke reactie van mr. S. Plas ontvangen, die naar de directeur is doorgestuurd.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

 

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter

Het beklag betreft een disciplinaire straf van zeven dagen opsluiting in een strafcel, ingaande op 24 april 2017 vanwege klagers betrokkenheid bij een vechtpartij met een medegedetineerde (ZS-JH-2017-283).

De beklagrechter heeft het beklag gegrond verklaard en klager een tegemoetkoming van € 70,= toegekend op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

 

2.         De standpunten van de directeur en klager

De directeur heeft in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt – kort en zakelijk weergegeven – toegelicht. In het schriftelijk verslag wordt – anders dan de beklagrechter heeft overwogen – wel degelijk gemeld dat klager betrokken was bij de vechtpartij. Klager moest door het personeel van […], het slachtoffer, worden gehaald. Er was een behoorlijke vechtpartij gaande, het was chaotisch en er is niet precies opgeschreven wie wat heeft gedaan. De directeur wil benadrukken dat de bewaarders klager moesten wegtrekken. De directeur heeft aan het personeel nogmaals gevraagd of zij zeker wisten dat klager bij de vechtpartij betrokken was en het personeel heeft deze vraag bevestigend beantwoord. De vier vechtersbazen, onder wie klager, die in het verslag zijn genoemd waren zeker betrokken bij de vechtpartij en ook alleen deze vier zijn gestraft. De reden dat de camerabeelden niet zijn bekeken is niet helemaal duidelijk. Het kan zijn dat de camera’s toen niet werkten, wat wel eens voorkomt, of het kan zijn dat de camerabeelden bewust niet zijn uitgekeken, nu de feitelijke gang van zaken voldoende duidelijk was voor de directeur.

Klager heeft in beroep het tegenover de beroepscommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Uit het schriftelijk verslag blijkt niet dat klager daadwerkelijk bij de vechtpartij betrokken is geweest. Volgens klager heeft de directeur het niet goed begrepen van haar collega’s die hebben opgeschreven hoe het is gegaan. Klager werd vastgehouden en onder controle gehouden door de penitentiair medewerkers, zodat het niet kon escaleren. Klager heeft ook direct aangegeven dat de camerabeelden bekeken moeten worden. Hij heeft daar echter nooit een antwoord op gekregen. Klager heeft gezien wat er wel gebeurde. Het slachtoffer is door twee mensen in elkaar geslagen. De twee jongens die hem hebben geslagen hebben dat ook toegegeven. Zij waren verbaasd dat klager ook in een isoleercel werd ingesloten. Klager heeft zeker niet geslagen. Die twee jongens die het slachtoffer hebben geslagen zaten op de luchtplaats bij klager aan tafel. Het slachtoffer lag, nadat hij werd geslagen, op de grond met zijn hoofd bij klagers voeten. Dat is de reden dat klager werd vastgehouden en onder controle werd gebracht. Er waren drie bewaarders en acht gedetineerden aanwezig. Het waren maten van klager die het slachtoffer hebben geslagen. De aanleiding van de ruzie was dat het slachtoffer een CD had gestolen van een zwakkere medegedetineerde en hem ook had geslagen. Daar werd hij nu voor teruggepakt. Klager heeft met andere penitentiaire medewerkers gesproken over het incident en zij verklaren ook dat klager niet heeft geslagen. Zij hebben alleen verklaard dat klager werd vastgehouden en onder controle werd gehouden.

Namens klager is nog het volgende aangevoerd. Het beklag moet reeds om formele redenen gegrond worden verklaard, nu de bestreden beslissing is genomen in strijd met het wettelijk voorschrift van artikel 50, eerste lid van de Pbw. Dit artikel schrijft dwingend voor dat het verslag aan klager moet worden aangezegd. De door de directeur aangevoerde redenen waardoor het verslag niet tijdig aan klager kon worden aangezegd, rechtvaardigen niet dat het verslag niet tijdig aan klager is aangezegd. Ten aanzien van het materiële gedeelte – de vechtpartij – kan geen andere conclusie worden getrokken dan dat klager geen geweldshandelingen heeft verricht en dat hij niet betrokken was bij de vechtpartij. Dat klager van het slachtoffer moest worden afgehaald, zoals de directeur heeft gesteld ter zitting bij de beklagcommissie, blijkt geenszins uit het door de bewakers opgemaakte verslag. Er ontbreekt in het geheel een concrete aanwijzing op welke wijze klager betrokken was bij de vechtpartij, anders dan dat klager een “vechtersbaas” wordt genoemd. Voorts heeft klager aangegeven dat hij de camerabeelden wil bekijken. Hier is immers te zien dat hij geen geweldshandelingen heeft gepleegd. Tijdens de zitting heeft de directeur niet duidelijk gemaakt waarom de camerabeelden niet konden worden uitgekeken. Het is dan ook onduidelijk dat de directeur de camerabeelden niet heeft bekeken en geeft als reden op dat de situatie voor haar reeds duidelijk was. Er bestond juist wel álle aanleiding om de camerabeelden te bekijken, nu het verslag niet duidelijk is en klager de mishandeling ontkent.

 

3.         De beoordeling

Formeel

De directeur geeft in het beroepschrift van 27 juli 2017 aan zich te kunnen vinden in het feit dat de klacht gegrond is verklaard voor wat betreft de formele gronden, maar kan zich niet vinden in de materiële gegrondverklaring en de daarbij toegekende compensatie. Het beroep richt zich daarmee niet tegen de formele gegrondverklaring. De beroepscommissie zal gelet hierop de klacht alleen inhoudelijk beoordelen.

 

Inhoudelijk

De beroepscommissie stelt de navolgende feiten en omstandigheden vast op basis van het dossier en hetgeen ter zitting is besproken. Uit het schriftelijk verslag van 24 april 2017 maakt de beroepscommissie op dat het personeel heeft waargenomen dat onder een afdak van de luchtplaats een vechtpartij uitbrak tussen twee gedetineerden: […] en […]. […] kwam ten gevolge van de vechtpartij ten val. Vervolgens stortten meerdere gedetineerden zich op het slachtoffer. […] werd geschopt en geslagen. De luchtbewaarders hebben met zijn drieën de vechtersbazen uiteen gehaald. Vervolgens stortten meerdere gedetineerden zich wederom op […] die al op de grond lag. Door de chaos die toen ontstond heeft het personeel de vechtersbazen onder controle moeten houden, onder wie klager.

Op grond van de hiervoor weergegeven inlichtingen van de directeur en het schriftelijk verslag van 24 april 2017 is aannemelijk geworden dat klager een bijdrage heeft geleverd aan een vechtpartij met een medegedetineerde. Dat niet exact is vastgelegd op welke wijze klager zich heeft gedragen, doet daaraan niet af. Klager wist van het conflict, was aanwezig bij het ontstaan van de vechtpartij en is door de medewerkers van de p.i. geduid als een van de vechtersbazen. De directeur heeft op grond daarvan in redelijkheid kunnen oordelen dat klager gedrag heeft vertoond dat in strijd is met de orde en veiligheid in de inrichting en klager een disciplinaire straf kunnen opleggen. De beroepscommissie acht de beslissing van de directeur bij afweging van alle in aanmerking komende belangen dan ook niet onredelijk of onbillijk. Het beroep zal derhalve gegrond worden verklaard, de uitspraak van de beklagrechter zal in zoverre worden vernietigd en het beklag alsnog ongegrond verklaard.

Het beklag blijft echter gegrond, omdat het schriftelijk verslag niet aan klager is aangezegd. Gelet hierop zal de beroepscommissie de aan klager toe te kennen tegemoetkoming matigen tot € 23,=.

 

 

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond voor zover aan het inhoudelijk oordeel onderworpen, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter, voor zover daartegen beroep is ingesteld en verklaart het beklag in zoverre alsnog ongegrond.

De beroepscommissie bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming van € 23,= toekomt.

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.M. van der Nat, voorzitter, mr. J.G.A. van den Brand en ing. M.J. Mulders, leden, in tegenwoordigheid van mr. A. de Groot, secretaris, op 5 februari 2018

 

 

 

 

            secretaris         voorzitter

Naar boven