Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 03/0604/GM, 11 juli 2003, beroep
Uitspraakdatum:11-07-2003

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 03/604/GM

betreft: [klager] datum: 11 juli 2003

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennis genomen van een op 10 maart 2003 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de penitentiaire inrichting (p.i.) Zuid-Oost, locatie Roermond,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag d.d. 20 februari 2003 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie.

Ter zitting van de beroepscommissie van 10 juni 2003, gehouden in de p.i. Amsterdam, is de heer [...], namens de inrichtingsarts, gehoord.
Hoewel klager, die zich inmiddels in vrijheid bevindt, op behoorlijke wijze was opgeroepen, is hij niet ter zitting verschenen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur d.d. 28 januari 2003 betreft het niet adequaat handelen door de inrichtingsarts naar aanleiding van klagers pijnklachten aan de schouder.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Klager heeft zijn klacht als volgt toegelicht.
Hij heeft na een auto-ongeval pijnklachten aan het hoofd en voorts heeft hij pijn aan een schouder die al eerder gebroken is geweest. Klager wil dat er de nodige onderzoeken naar worden verricht en dat hem adequate medische hulpwordt geboden alsmede toereikende fysiotherapeutische behandeling.

Namens de inrichtingsarts is het volgende standpunt ingenomen.
Klager werd ingesloten op 6 december 2002 en door de inrichtingsarts voor het eerst gezien op 13 december 2002. In dit consult werd uitgebreid ingegaan op het auto-ongeval van 4 december 2002. Klager gaf meteen aan dat hij graagdoor een neuroloog gezien wilde worden en dat hij een CT-scan wenste. Tijdens de ziekenhuisopname was dat niet gebeurd. Een uitgebreide anamnese werd afgenomen, medische informatie werd aangevraagd betreffendongevalsgevolgen/behandeling. Tijdens dit consult werd reeds toegezegd dat een afspraak met de neuroloog in ziekenhuis Roermond gemaakt zou worden. Deze afspraak is ook daadwerkelijk gemaakt. Gezien het ontbreken van eenspoedindicatie werd de afspraak op de gebruikelijke wijze gemaakt via het afsprakenbureau. De wachtlijlst voor neurologische consultatie is enkele weken. (Inmiddels heeft het consult op 29 januari 2003 plaatsgehad). Tussentijds isklager meermalen op het spreekuur gezien, hem is duidelijk de procedure van verwijzing en de bestaande wachtlijst uitgelegd. Bij herhaling waren er geen aanwijzingen die een spoedverwijzing noodzakelijk maakten.
Eind december 2002 maakte klager melding van klachten van de linkerschouder. Mede op zijn verzoek werd fysiotherapeutische hulp ingeschakeld. Eind januari 2002 maakt klager melding van een afwijkende stand van zijn schouder. Reedsbekend was dat hij een clavicula fractuur had doorgemaakt met AC luxatie (in september 2000). Gelijk met de neurologische afspraak die twee dagen later zou plaatshebben werd een aanvraag voor een rontgen van de schouder/claviculagedaan. Inderdaad werd op deze rontgenopname een status na doorgemaakte distale claviculafractuur gezien. Therapeutisch heeft dit geen consequenties.
Klager werd naar aanleiding van een klacht opgeroepen voor het spreekuur van de inrichtingsarts. Tevens zou hij volgens afspraak aansluitend fysiotherapeutische behandeling krijgen. Klager werd verzocht plaats te nemen in dewachtkamer. De arts was namelijk nog met een andere gedetineerde in gesprek. Klager stelde zich meteen verbaal agressief op en sloeg tegen raam in wachtkamer. De arts gaf aan hem in deze toestand niet te willen spreken. Hierop werdklager tegen de verpleegkundige zeer dreigend, bedreigde met de dood en gaf aan dat de verpleegkundige na zijn detentie niet meer veilig zou zijn.
Klager is vervolgens aangegeven dat hij de volgende dag of de dag erop, indien hij zich fatsoenlijk zou gedragen, weer opgeroepen zou worden voor arts en/of fysiotherapeut, maar dat hij op dat moment vriendelijk verzocht werd terugte gaan naar de verblijfsafdeling.
De week daaropvolgend kwam hij weer op het spreekuur van de arts en maakte kenbaar dat hij het niet eens was met het afgesproken beleid en uitte zich wederom op zeer dreigende wijze. Hem is toen rapport aangezegd.

3. De beoordeling
De beroepscommissie is gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting van oordeel dat klager de medische hulp is geboden die hij op het moment nodig had. Tevens is ter behandeling van zijn pijnklachten fysiotherapeutischebehandeling gestart. Een nader onderzoek door de arts en een fysiotherapeutische behandeling van klager heeft echter niet plaatsgevonden nadat hij zich in zeer bedreigende mate jegens de verpleegkundige had uitgelaten. Dat demedische dienst hem op dat moment niet de door klager gewenste medische zorg wilde bieden, is dan ook geheel aan hemzelf te wijten.
De beroepscommissie is het voorgaande in samenhang en onderling verband bezien van oordeel dat het handelen van de inrichtingsarts niet kan worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Het beroep zalderhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. Chr. M. Aarts, voorzitter, drs. M.F. van Brederode-Zwart en dr. M. Kooyman, leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Lispet, secretaris, op 11 juli 2003

secretaris voorzitter

Naar boven