Nummer: 17/2187/GB
Betreft: [klager] datum: 8 februari 2018
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. K.C. Hoogmoed, namens
[…], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 5 juli 2017 genomen beslissing van de selectiefunctionaris, alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft klagers bezwaarschrift tegen intrekking van het positieve besluit van 20 april 2017 tot plaatsing in een zogenaamd stapeltraject (plaatsing in een zeer beperkt beveiligde inrichting (z.b.b.i)) gevolgd door plaatsing in een penitentiair programma (p.p.) met elektronisch toezicht) ongegrond verklaard.
2. De feiten
Klager is sedert 11 augustus 2009 gedetineerd. Klager verblijft thans in de gevangenis van de penitentiaire inrichting (p.i.) Zwaag, waar een regime van beperkte gemeenschap en een normaal beveiligingsniveau geldt.
3. De standpunten
3.1. Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Klager heeft bijna twee jaren zonder problemen in de p.i. Nieuwegein verbleven. Niet voor niets hebben alle instanties (p.i., Openbaar Ministerie (OM) en reclassering) positief geadviseerd naar aanleiding van het selectieadvies tot plaatsing in een stapeltraject z.b.b.i./p.p. met elektronisch toezicht. Ten tijde van deze adviezen en de positieve selectiebeslissing was bekend voor welke feiten klager gedetineerd zat, dat hij veroordeeld was tot een gevangenisstraf voor de duur van 13 jaren, dat hij verdachte was in het onderzoek Duin en dat hij in het verleden op de lijst gedetineerden met een vlucht-/maatschappelijk risico (GVM-lijst) heeft gestaan en in de extra beveiligde inrichting (EBI) heeft verbleven. Het kan dan ook niet zo zijn dat feiten en omstandigheden die reeds bekend waren, reden kunnen zijn een kleine maand later het besluit tot plaatsing in een stapeltraject z.b.b.i./p.p. met elektronisch toezicht in te trekken. Klager is van mening dat de informatie van het Gedetineerden Recherche Informatiepunt (het GRIP) van 4 mei 2017 onvoldoende is om de positieve beslissing in te trekken. Er is informatie waaruit naar voren komt dat sprake zou zijn van een verhoogd risico, maar er wordt niets gezegd over de bron van de informatie of over de betrouwbaarheid van deze informatie. Nu deze niet getoetst kan worden, kan niet zonder meer van de juistheid worden uitgegaan. Nu er geen andere contra-indicaties voor plaatsing in het stapeltraject zijn, is de beslissing tot intrekking van de eerdere beslissing onredelijk en onbillijk.
3.2. De selectiefunctionaris heeft de intrekking van genoemd besluit als volgt toegelicht.
Het besluit van 20 april 2017 tot plaatsing in een stapeltraject z.b.b.i./p.p. met elektronisch toezicht is ingetrokken, omdat verlofverlening een te hoog maatschappelijk risico met zich meebrengt, gelet op de informatie uit het GRIP-rapport van 11 mei 2017. Op grond daarvan voldoet klager niet langer aan de criteria voor plaatsing in een stapeltraject z.b.b.i/p.p. met elektronisch toezicht. Daarbij zijn meegewogen het delict waarvoor klager momenteel gedetineerd is en de informatie uit de eerder uitgebrachte GRIP rapporten ten behoeve van plaatsing op de GVM-lijst. De selectiefunctionaris is na het besluit van 20 april 2017 middels de GRIP-rapportage van 11 mei 2017 op de hoogte gekomen van de dagvaarding van klager voor moord en het wegmaken van het lijk en van de regiezitting op 1 juni 2017. Hetzelfde geldt voor de informatie uit het proces-verbaal van de nationale politie aangaande het conflict tussen klager en […] en het voornemen van betrokkene, zodra hij meer vrijheden heeft, […] om het leven te (laten) brengen. Uit de GRIP-rapportage volgt dat het verstrekken van meer informatie over het onderzoek waaruit deze informatie is voortgekomen, het onderzoek ernstig zou schaden. Voorts verwacht het OM dat de nieuwe strafzaak van klager inhoudelijk behandeld zal worden voor de einddatum van klager en deze zal mogelijk de einddatum van detentie van klager beïnvloeden.
Het besluit tot intrekking van de plaatsing van klager in een z.b.b.i./p.p. met elektronisch toezicht is niet onredelijk of onbillijk. Fasering brengt een te hoog maatschappelijk risico met zich mee, waardoor het algemeen belang boven het belang van klager tot resocialisatie prevaleert.
4. De beoordeling
4.1. Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling) kunnen in zeer beperkt beveiligde inrichtingen of afdelingen gedetineerden worden geplaatst die een te verwaarlozen vlucht- of maatschappelijk risico vormen, aan wie een vrijheidsstraf van tenminste zes maanden is opgelegd, die in geval de veroordeling onherroepelijk is ten minste de helft van de opgelegde vrijheidsstraf hebben ondergaan dan wel in geval de veroordeling nog niet onherroepelijk is een tijd in voorlopige hechtenis hebben doorgebracht waarvan de duur ten minste gelijk is aan de helft van de opgelegde gevangenisstraf, die beschikken over een aanvaardbaar verlofadres, die een strafrestant hebben van ten minste zes weken en ten hoogste zes maanden en die zijn gepromoveerd. Op grond van het derde lid van de Regeling kunnen in afwijking van het eerste lid tevens voor plaatsing in een zeer beperkt beveiligde inrichting of afdeling in aanmerking komen, gedetineerden ten aanzien van wie een door de selectiefunctionaris akkoord bevonden voorstel voor deelname aan een penitentiair programma aanwezig is. Het verblijf in de zeer beperkt beveiligde inrichting direct voorafgaande aan de plaatsing in het penitentiair programma duurt maximaal zes maanden.
4.2. Bij de plaatsing in zeer beperkt en beperkt beveiligde inrichtingen speelt de beoordeling of de gedetineerde geschikt is tot terugkeer in de samenleving, een belangrijke rol. Indicator bij de beoordeling daarvan is of de gedetineerde reeds eerder tijdens de huidige detentie met goed resultaat bewegingsvrijheid (onbegeleid) buiten de inrichting heeft genoten (algemeen verlof, schorsing van de preventieve hechtenis, incidenteel verlof, strafonderbreking), en of zich daarna omstandigheden hebben voorgedaan die aan deze indicator ernstig afbreuk doen. Gelet op het open karakter van de inrichting of afdeling spelen de aard, zwaarte en achtergrond van het gepleegde delict en de persoonlijkheid van de gedetineerde een rol bij de beoordeling of betrokkene geschikt is voor plaatsing in een zeer beperkt of beperkt beveiligde inrichting of afdeling (Stcrt. 2000, nr. 176).
4.3. Klager is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 13 jaar voor een poging tot moord. Uit informatie van het GRIP van 11 mei 2017 blijkt dat klager thans – onder meer – is gedagvaard voor een ander levensdelict en dat klager voornemens zou zijn – zodra hij vrijheden heeft – […] om het leven te (laten) brengen. Daarbij heeft klager jaren op de lijst gedetineerden met een vlucht-/maatschappelijk risico gestaan en heeft klager twee jaar in de EBI verbleven. In het operationeel overleg van 17 mei 2017 is besloten het risicoprofiel van klager op de GVM-lijst te wijzigen in ‘verhoogd’. Het GRIP adviseert aanklager geen vrijheden toe te kennen.
4.4. Gelet op het hetgeen onder 4.3 is overwogen kan klager niet worden aangemerkt als een gedetineerde met een te verwaarlozen vlucht- of maatschappelijk risico. De beroepscommissie neemt hierbij de aard, zwaarte en achtergrond van het door klager gepleegde delict en het feit dat klager momenteel gedagvaard is voor een ander levensdelict, in aanmerking. Daarbij komt dat klager voornemens zou zijn – zodra hij meer vrijheden heeft – […] om het leven te (laten) brengen. De selectiefunctionaris is pas na het besluit van 20 april 2017 door middel van de GRIP-rapportage van 11 mei 2017 op de hoogte gekomen van de dagvaarding aan klager voor moord en het wegmaken van het lijk en de overige in de rapportage opgenomen informatie. Daarom kan niet – zoals de raadsvrouw heeft aangevoerd – worden gesteld dat dit bij de selectiefunctionaris reeds bekend was op het moment van het nemen van het besluit op 20 april 2017. De op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris kan daarom, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, daarom niet als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt. Het beroep zal dus ongegrond worden verklaard.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter, mr. A.T. Bol en J.G.A. van den Brand, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E.M. Meekenkamp, secretaris, op 8 februari 2018.
secretaris voorzitter