nummer: 17/2020/GM
betreft: [klager] datum: 12 februari 2018
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift ingediend door mr. K.C. van Hoogmoed namens
[…], verder te noemen klager,
gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingspsycholoog/, -psychiater, verbonden aan het Justitieel Centrum Zaanstad,
alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 6 juni 2017 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het (toenmalige) ministerie van Veiligheid en Justitie.
Ter zitting van de beroepscommissie van 23 januari 2018, gehouden in de p.i. Vught, is klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. K.C. van Hoogmoed, gehoord.
Als toehoorder was ter zitting aanwezig mr. A.G. Dekker, secretaris bij de afdeling rechtspraak van de Raad.
De inrichtingsarts verbonden aan het Justitieel Centrum (JC) Zaanstad is niet ter zitting verschenen.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur ontvangen op 3 februari 2017 betreft het geen behoorlijk onderzoek doen door inrichtingspsycholoog/, -psychiater ten behoeve van een indicatiestelling.
2. De standpunten van klager en de inrichtingspsycholoog, - psychiater
Door en namens klager is het volgende aangevoerd.
Klager heeft de inrichtingspsycholoog éénmaal heel kort gesproken en werd geschikt geacht voor plaatsing in een regulier regime. Misschien heeft dit gesprek een half uur geduurd. Zonder nader onderzoek is geconcludeerd dat geen sprake was van een acuut psychiatrisch toestandsbeeld. Dit staat haaks op het oordeel dat gegeven wordt in de rapportage van het PPC Scheveningen en de second opinion die later is uitgebracht. Met betrekking tot deze rapportages heeft wel uitgebreid onderzoek plaatsgevonden. In deze rapportages is geadviseerd om klager wel in een PPC c.q. de GGZ te plaatsen. Klager moet langdurig behandeld worden. Dit is nog steeds niet gebeurd. Door de inrichtingspsycholoog en -psychiater van JC Zaanstad is onvoldoende onderzoek verricht. Klager heeft meermalen gevraagd om nader onderzoek, maar dit is niet verricht. Het afdelingshoofd heeft dit beaamd. Klagers resocialisatie is hierdoor vertraagd en hij heeft hierdoor acht maanden ten onrechte in een regulier regime verbleven. Daarna is op 25 juli 2017 door de GGZ Noord Holland Noord onderzoek verricht en is men daar tot dezelfde conclusie gekomen als in PPC Scheveningen. Toentertijd is in PPC Scheveningen een bepaald traject besproken. Hij zou de laatste fase doorbrengen in JC Zaanstad. Klager heeft gezegd dat hij dat niet kon en heeft om nader onderzoek gevraagd. Hij is van een hoog risicoafdeling op een laag risico afdeling geplaatst. Hij heeft een jaar lang behandeling gemist en is gefrustreerd geraakt. Hij heeft last van gevangenismoeheid. Hij is al twaalf jaar gedetineerd. Klager vraagt al sinds 2015 of men hem even op adem wil laten komen in een PPC. Hij is bereid om behandeld te worden maar het gebeurt niet. Het ongedateerde rapport van JC Zaanstad, dat bij de stukken is gevoegd, is klagers ontslagbrief. Hij is nu in FPC De Kijvelanden geplaatst maar gaat weer naar een andere tbs-inrichting. Klager had gevraagd om plaatsing op de resocialisatieafdeling De Blink maar is in plaats daarvan in FPC De Kijvelanden geplaatst. Verzocht wordt om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen gelijk aan die voor een plaatsing in een verkeerd regime.
Namens de inrichtingspsycholoog/,-psychiater is het volgende standpunt ingenomen.
Klager is uitgelegd dat plaatsing buiten het JC een beslissing van de selectiefunctionaris is. Hoofd zorg en medische dienst kunnen daar geen invloed op uitoefenen. Uit navraag blijkt dat de beslissing van de behandelaren een weloverwogen beslissing is geweest.
3. De beoordeling
Uit de behandeling ter zitting, de stukken en met name de medische gegevens blijkt dat klager in de verschillende inrichtingen een wisselend psychiatrisch toestandsbeeld heeft laten zien. De rapportage van het PPC Scheveningen geeft niet zonder meer aan, zoals door klager is gesteld, dat hij in een PPC c.q. in een psychiatrische inrichting geplaatst zou dienen te worden. De psycholoog van JC Zaanstad heeft met klager gesproken voordat tot een indicatiestelling is gekomen. De beroepscommissie acht aannemelijk geworden dat deze indicatiestelling is gebaseerd op klagers toenmalige toestandsbeeld en op alle beschikbare achtergrondinformatie.
De beroepscommissie is, gelet op het bovenstaande, van oordeel dat het handelen van de inrichtingspsycholoog/, -psychiater niet kan worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, drs. K.M.P.A.M. Habryka en dr. ing. C.J. Ruissen, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 12 februari 2018.
secretaris voorzitter