nummer: 03/417/GM
betreft: [klager] datum: 11 juli 2003
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennis genomen van een op 21 februari 2003 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de penitentiaire inrichting (p.i.) Veennhuizen, locatie Bankenbosch te Veenhuizen,
alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag d.d. 3 februari 2003 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie.
De beroepscommissie hield zitting op 10 juni 2003 in de p.i. Amsterdam.
Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorggedragen, heeft hij daarvan geen gebruik gemaakt.
De inrichtingsarts verbonden aan de p.i. Veenhuizen is niet ter zitting verschenen.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur d.d. 11 december 2002, betreft het feit dat klager ondanks zijn hernia door de inrichtingsarts arbeidsgeschikt wordt verklaard.
2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Klager heeft zijn klacht als volgt toegelicht.
Klager heeft sedert 1995 een dubbele hernia, waarvoor hij onder behandeling is bij een neuroloog. De arts neemt zijn klachten niet serieus, hetgeen blijkt uit het feit dat hij klager na een ziekmelding en slechts zeer summieronderzoek arbeidsgeschikt achtte op 11 december 2002.
De inrichtingsarts heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de medisch adviseur, niet nader toegelicht. Dit standpunt luidt als volgt.
Er bestaat bij de inrichtingsarts geen enkele twijfel over het bestaan van een HNP, evenmin bestaat twijfel dat dit lasten geeft. Zoals gemeld in eerdere correspondentie naar aanleiding van klachten is er echter discrepantie tussende subjectieve en objectieve gegevens. Een Lasègue van 30o, been niet verder te heffen i.v.m. het aangeven van zeer heftige pijn terwijl klager, wel zeer vlot rechtop op de bank zit met volledig gestrekte benen komt op zijn zachtstgezegd vreemd over.
Klager is verwezen naar de neurologen in Assen, ook hier werd bij een MRI de HNP bevestigd. Gezien de klachten van klager is, in overleg met de arts, besloten hem door te verwijzen naar de orthopeed om te beoordelen of eenoperatieve behandeling zinvol is.
Ook in overleg met de neuroloog is besloten klager mobiel te houden en hem zijn aangepaste werkzaamheden te laten voortzetten,dit mede om de musculatuur te blijven gebruiken.
3. De beoordeling
De beroepscommissie ziet, gelet op de stukken, geen aanwijzingen dat er door de inrichtingsarts inadequaat zou zijn gehandeld naar aanleiding van zijn rugklachten.
Hij is bij herhaling gedegen onderzocht, waaruit kan worden afgeleid dat zijn klachten aanvankelijk serieus werden genomen Dit hield echter op toen klager tijdens consulten in staat bleek kennelijk pijnloos bewegingen te maken dievoor een patiënt met een hernia niet of nagenoeg onmogelijk zijn om zonder enige (pijn)remming uit te voeren. Klager wordt desondanks ingezet bij rugsparende en afwisselende werkzaamheden. Tevens is klager thans verwezen naar eenorthopeed, teneinde te doen beoordelen of een operatieve ingreep zinvol is. In dat contact is bovendien vastgesteld dat het wenselijk is dat klager in beweging dient te blijven om de musculatuur in conditie te houden.
De beroepscommissie is het voorgaande in samenhang en onderling verband bezien van oordeel dat het handelen van de inrichtingsarts niet kan worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Het beroep zalderhalve ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. Chr. M. Aarts, voorzitter, drs. M.F. van Brederode-Zwart en dr. M. Kooyman, leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Lispet, secretaris, op 11 juli 2003
secretaris voorzitter