Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 03/0981/GB, 3 juli 2003, beroep
Uitspraakdatum:03-07-2003

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 03/981/GB

Betreft: [klager] datum: 3 juli 2003

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 29 april 2003 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.A.W.Knoester, namens

[...], geboren op [1971], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 17 april 2003 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft klagers verzoek tot overplaatsing naar een beperkt beveiligde inrichting afgewezen.

2. De feiten
2.1. Klager is sedert 23 februari 1998 gedetineerd. Toen hij nog preventief gedetineerd was, heeft hij zich van 30 september 1998 tot 30 oktober 2002 onttrokken onttrokken aan detentie. Na opnieuw te zijn ingesloten is klager, viahet h.v.b. Roermond en, na te zijn afgestraft, de gevangenis voor beperkt gemeenschapsgeschikten Nieuw Vosseveld te Vught, op 16 januari 2003 overgeplaatst naar de gevangenis Nieuw Vosseveld, een inrichting met een regime vanalgehele gemeenschap.

2.2. Klager ondergaat een gevangenisstraf van vier jaar met aftrek. De tenuitvoerlegging van deze straf is aangevangen op 14 november 2002. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt, rekening houdend met de periode vanonttrekking aan detentie, op of omstreeks 22 november 2004.

3. De standpunten
3.1. Namens klager is het beroep tegen de afwijzing van het verzoek tot oveplaatsing als volgt toegelicht.
Er zijn drie contra-indicaties voor een hernieuwde vluchtpoging: (1) klager heeft ondervonden dat het leven als voortvluchtige geen manier van leven is, (2) klager heeft een gezin en is vader van een aantal jonge minderjarigekinderen en (3) klager is bezig met het volgen van een opleiding, om na zijn detentie in Nederland een nieuwe toekomst op te bouwen.

3.2. De selectiefunctionaris heeft de afwijzing van genoemd verzoek als volgt toegelicht.
Klager heeft zich tijdens de huidige detentie onttrokken aan het toezicht en is vervolgens vier jaar ontvlucht geweest. Een en ander is een contra-indicatie voor plaatsing in een beperkt beveiligde inrichting.

4. De beoordeling
4.1. Op grond van artikel 3 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (15 augustus 2000, nummer 5042803/00/DJI), die op 1 oktober 2000 in werking is getreden, komen naast zelfmelders voor plaatsing ineen beperkt beveiligde inrichting in aanmerking gedetineerden die een beperkt vlucht- en maatschappelijk risico vormen, een strafrestant hebben van maximaal achttien maanden en beschikken over een aanvaardbaar verlofadres.

4.2. In de Memorie van Toelichting op dit artikel staat dat bij de plaatsing in zeer beperkt en beperkt beveiligde inrichtingen de beoordeling of de gedetineerde geschikt is tot terugkeer in de samenleving een belangrijke rolspeelt. Indicator bij de beoordeling daarvan is of de gedetineerde reeds eerder tijdens de huidige detentie met goed resultaat bewegingsvrijheid (onbegeleid) buiten de inrichting heeft genoten (algemeen verlof, schorsing van depreventieve hechtenis, incidenteel verlof, strafonderbreking), alsmede of zich daarna omstandigheden hebben voorgedaan die aan deze indicator ernstig afbreuk doen. Gelet op het open karakter van de inrichting of afdeling spelen deaard, zwaarte en achtergrond van het gepleegde delict en de persoonlijkheid van de gedetineerde een rol bij de beoordeling of betrokkene geschikt is voor plaatsing in een zeer beperkt of beperkt beveiligde inrichting of afdeling.

4.3. Nu klager zich tijdens de huidige detentie vier jaar aan zijn detentie heeft onttrokken terwijl zowel het openbaar ministerie te Arnhem als de unit-directeur negatief adviseren met betrekking tot plaatsing in een beperktbeveiligde inrichting, is de beroepscommissie van oordeel dat de op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris niet in strijd is met de wet en, bij afweging van alle in aanmerking komendebelangen, evenmin als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.R. Meijeringh, voorzitter, mr. A.G. Bosch en dr. G.J. Fleers, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M. Voorwinden, secretaris, op 3 juli 2003

secretaris voorzitter

Naar boven