nummer: 03/1047/GA
betreft: [klager] datum: 1 juli 2003
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 9 mei 2003 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
de directeur van de locatie Ooyerhoek van de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Achterhoek te Zutphen,
gericht tegen een uitspraak d.d. 2 mei 2003 van de alleensprekende beklagrechter bij voormelde locatie, gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klager,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 10 juni 2003, gehouden in voornoemde locatie, zijn gehoord klager en de heer [...], unit-directeur van voornoemde locatie.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft – voor zover in beroep aan de orde – schending van het bepaalde in artikel 5, eerste lid, van de Pbw.
De beklagrechter heeft het beklag in zoverre gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van de directeur en klager
De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Omdat er problemen waren met de orde en sportiviteit gedurende de sportmomenten, moest er iets gewijzigd worden in de organisatie van die sportmomenten. Er was een groep gedetineerden die de sfeer van de sportactiviteit in negatievezin bepaalde. Een aantal gedetineerden werd min of meer onder druk gezet om niet aan de sport deel te nemen. Omdat het hier een groepsgebeuren betrof was de beste oplossing om in de organisatiesfeer een wijziging door te voeren. Dewijziging is doorgevoerd onder verantwoordelijkheid van de locatiedirecteur. Gelet op de aard van de problemen was het wenselijk dat die wijzing op korte termijn haar beslag kreeg. De nieuwe regeling werd vervolgens bekend gemaakten is in werking getreden. Zij heeft een heilzame invloed gehad. Door de gewijzigde regeling zijn er inmiddels meer gedetineerden die deel willen nemen aan de sport.
Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Allereerst wenst klager op te merken dat de interne regelgeving is vastgesteld door het afdelingshoofd en niet, zoals is voorgeschreven door de directeur.
De directeur stelt dat de wijziging van de organisatie van de activiteit sport is uitgevoerd in het belang van de orde en veiligheid in de inrichting. De directeur verschuilt zich erg makkelijk achter dat belang van de orde enveiligheid. Ook stelt hij dat er meer gedetineerden zouden zijn gaan sporten. Dat is echter niet juist. De sfeer tijdens de sport is door de wijziging niet verbeterd maar eerder verslechterd. Voor de gedetineerden die deelnemen aande sport was de situatie zoals die was voor de wijziging van het programma ultiem te noemen. Alle deelnemers waren fanatieke sporters. Omdat de sportleiders het vervelend vonden dat deelnemers aan de sport beklag instelden tegen desituatie bij de sport, is de sfeer uiteindelijk verziekt. De oorzaak voor die wijziging van de sfeer ligt dus mede bij medewerkers van de inrichting. Klager verwijst voorts naar de door hem overgelegde aantekeningen.
3. De beoordeling
Door klager is allereerst aangevoerd dat tot de wijziging is besloten door het afdelingshoofd in plaats van door de directeur. Nu de directeur ter zitting van de beroepscommissie heeft aangegeven dat die wijziging is geschied onderzijn verantwoordelijkheid, hetgeen de beroepscommissie aannemelijk acht, ziet de beroepscommissie geen aanleiding voor de aanname dat de onderhavige beslissing onbevoegd zou zijn genomen.
De vraag die in beroep vervolgens moet worden beantwoord, is of voor de invoering van gewijzigde interne regelgeving de inrichting vereist is dat rekening wordt gehouden met een bepaalde termijn tussen de aankondiging daarvan en defeitelijke inwerkingtreding van die regelgeving.
Noch uit de tekst van artikel 5 van de Pbw, noch uit de toelichting daarop blijkt van een dwingend voorgeschreven termijn tussen bekendmaking en inwerkingtreding van (interne) regelgeving. De beroepscommissie is van oordeel dat hetop zich wenselijk is dat gedetineerden kennis kunnen nemen van en zich kunnen voorbereiden op een wijziging van de in de inrichting geldende regelgeving. Het is evenwel afhankelijk van de aard en ingrijpendheid van de wijziging, hoelang de feitelijke voorbereidingstijd daarbij moet zijn. In een geval als het onderhavige, een wijziging van de organisatie van de activiteit sport, acht de beroepscommissie een zeer korte voorbereidingstijd, mede gelet op het doorde directeur aangevoerd belang van orde en veiligheid, aanvaardbaar. Dit maakt dat de beslissing van de directeur naar het oordeel van beroepscommissie niet is genomen in strijd met een in de inrichting geldend wettelijkvoorschrift, terwijl ook niet kan worden gezegd dat die beslissing, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, onredelijk of onbillijk moet worden geacht. De beslissing van de beklagrechter kan daarom niet in standblijven en het beklag moet alsnog ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag in zoverre alsnog ongegrond.
Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.R. Meijeringh, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. H. Heijs, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 1 juli 2003
secretaris voorzitter