Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 03/0199/JA, 3 juli 2003, beroep
Uitspraakdatum:03-07-2003

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 03/199/JA

betreft: [klager] datum: 3 juli 2003

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 74, tweede lid, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (Bjj) heeft kennis genomen van een op 21 januari 2003 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], geboren op [1981], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak d.d. 15 januari 2003 van de beklagcommissie bij de justitiële jeugdinrichting (j.j.i.) De Heuvelrug, locatie Overberg te Overberg,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 17 maart 2003, gehouden in de Rijksinrichting voor Jongens ’t Nieuwe Lloyd te Amsterdam, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. P.J. Roelse, en drs. [...], directeur vanvoormelde locatie Overberg.
Na de zitting heeft de directeur desgevraagd nadere schriftelijke gegevens verstrekt. Klagers raadsman is in de gelegenheid gesteld hierop te reageren, hetgeen hij heeft gedaan bij brief van 6 juni 2003.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft klagers plaatsing in afzondering op 20 en 21 november 2002 van 12.30 tot 16.00 uur wegens het weigeren deel te nemen aan activiteiten.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Hoewel hem wel duidelijk was gemaakt dat hij, als hij niet aan het onderwijs deelnam, op zijn kamer moest blijven, wisthij niet dat dit ook gold voor deelname aan de activiteiten in de vakantieweek. Nooit was hierover met hem gesproken; ook had hij geen individueel programma gekregen. In het bewuste weekend is hij gewoon opgestaan, heeft hijgedoucht en zijn kamer schoongemaakt (het was Ramadan). Vervolgens ging hij naar de groep, waar hij tot zijn verbazing te horen kreeg dat hij terug moest naar zijn kamer. Eerder had een groepsleider hem verteld dat deelname aan deactiviteiten in die week vrijblijvend was; naderhand is dit zelfs bevestigd. Diverse jongens deden niet mee aan het programma; ook zij zijn toen op hun kamer geplaatst. Alleen klager moest tevens naar de afzonderingsafdeling DePrattenburg. Hij heeft van deze plaatsing geen schriftelijke bevestiging ontvangen, noch is hij op andere wijze erover geïnformeerd, reden waarom het beklag alsnog gegrond dient te worden verklaard.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager was ingevolge artikel 5.2 van het ‘Huisreglement’ – dat ter zitting wordt overgelegd – verplicht om (niet alleenonderwijs maar ook andere) scholings- en vormingsactiviteiten te volgen. Deze verplichting hangt samen met de behandelopdracht van de inrichting. Het behandelaanbod bestaat naast onderwijs uit ludische, sportieve en muzikaleactiviteiten. Omdat klager weigerde aan de geplande activiteiten deel te nemen én omdat klager het liefst rustig op zijn kamer wilde zitten, is besloten hem voor de duur van de activiteiten in een afzonderingsruimte te plaatsen. Eenvoor klager bestemde schriftelijke mededeling hieromtrent kan niet worden overgelegd.

3. De beoordeling
Aannemelijk is geworden dat klager op 20 en 21 november 2003 van 12.30 tot 16.00 uur in afzondering heeft moeten verblijven vanwege zijn weigering deel te nemen aan de voor de afdeling geplande activiteiten. De bevoegdheid tot hetopleggen van deze ordemaatregel is ingevolge art. 25 Bjj voorbehouden aan de directeur. Krachtens art. 61 Bjj had klager tevoren in de gelegenheid moeten worden gesteld te worden gehoord en had hem op grond van art. 62 Bjj eenschriftelijke mededeling omtrent de genomen beslissing moeten worden gegeven.
De beroepscommissie stelt vast dat in elk geval de hoor- en mededelingsplicht jegens klager niet zijn nageleefd, terwijl voorts niet is kunnen blijken dat de aangevochten beslissing bevoegdelijk is genomen. Hoezeer het ook denkbaarware dat aan klager vanwege zijn weigering een ordemaatregel werd opgelegd, het voorgaande moet ertoe leiden dat het beklag, nu de terzake opgelegde maatregel niet kan worden getoetst bij gebreke van een schriftelijke vastlegging(van de gronden) daarvan, alsnog geheel gegrond zal worden verklaard. Aan klager zal deswege een tegemoetkoming worden toegekend van € 10,=.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager ten laste van de directeur een tegemoetkoming toekomt van
€ 10,=.

Deze uitspraak is gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. J.A.C. Bartels, voorzitter, drs. S.H. Hartman-Faber en mr. F.G.A. ten Siethoff, leden, bijgestaan door mr. F.H.L. Cusell-te Gussinklo, secretaris, op 3 juli 2003

secretaris voorzitter

Naar boven