Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 03/0786/GB, 2 juli 2003, beroep
Uitspraakdatum:02-07-2003

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 03/786/GB

betreft: [klager] datum: 2 juli 2003

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 1 april 2003 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], geboren op [1968], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 24 maart 2003 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.

Klager is op 6 juni 2003 door de voorzitter van de beroepscommissie gehoord. Klagers raadsman was verhinderd bij het horen aanwezig te zijn.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft beslist tot verlenging van klagers verblijf als afgestrafte in de extra beveiligde inrichting (EBI) Nieuw Vosseveld te Vught.

2. De feiten
2.1. Klager is sedert 21 april 1998 gedetineerd. Nadat zijn veroordeling onherroepelijk was geworden, is hij in de gevangenis-unit van de locatie De IJssel te Krimpen aan den IJssel geplaatst, een inrichting met een regime vanalgehele gemeenschap. Op 16 mei 2002 werd hij – na een verblijf in de landelijke afzonderingsafdeling Nieuw Vosseveld – overgeplaatst naar de gevangenis voor beperkt gemeenschapsgeschikten Nieuw Vosseveld, een inrichting met eenregime van beperkte gemeenschap. Op 24 september 2002 werd hij – opnieuw na een verblijf in de landelijke afzonderingsafdeling Nieuw Vosseveld – overgeplaatst naar de EBI. Bij beslissing van 24 maart 2003 is zijn verblijf daarlaatstelijk verlengd.

2.2. Klager ondergaat een gevangenisstraf van zeventien jaar en zes maanden met aftrek en een gevangenisstraf van zes maanden, wegens het begaan van misdrijven strafbaar gesteld in de artikelen 282, 287, 310, 312 en 416 van hetWetboek van Strafrecht. De tenuitvoerlegging van de straffen is ingegaan op 20 maart 2001. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 18 maart 2010. Aansluitend dient hij eventueel een subsidiaire hechtenis van10 dagen te ondergaan en 11 dagen gijzeling op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften.

3. De standpunten
3.1. Door klager is het beroep tegen de beslissing zijn verblijf in de EBI te verlengen ter zitting als volgt toegelicht.
Klagers raadsman zou nog op bepaalde stukken willen reageren. De voorzitter heeft hierop aangegeven dat de raadsman toen hij liet weten niet te kunnen verschijnen in de gelegenheid is gesteld schriftelijk te reageren.
Justitie heeft klager – door middel van bezoek zonder toezicht – in de gelegenheid gesteld een kind te verwekken. Nu het kind er is, kan hij het niet eens vasthouden en knuffelen. Klager vindt dit onmenselijk.
De informatie op grond waarvan klager in de EBI is geplaatst, deugt niet. Dan kan je iedereen wel in de EBI plaatsen. Het schijnt om anonieme informatie te gaan. Iedereen kan wel van alles verklaren. Bovendien is de informatie albijna een jaar oud. Het is onzin dat klager zou willen ontvluchten. Waarom zou hij? Het was niet eens in hem opgekomen.
Hoe langer klager in de EBI moet verblijven, hoe groter de kans dat de relaties met zijn naasten op de klippen lopen. Nu heeft hij nog het idee dat alles goed kan komen.

Klagers raadsman heeft in het beroepschrift aangegeven dat de beslissing tot verlenging vrijwel geheel en al steunt op een ambtsbericht waaruit blijkt dat klager zou willen ontvluchten. Dit ambtsbericht lag ook al aan klagersplaatsing in de EBI ten grondslag en is dus gedateerd. Uit niets blijkt dat het ambtsbericht opnieuw is getoetst op actualiteit, betrouwbaarheid en concreetheid.
Het feit dat klager moeite zou hebben met de visitatieprocedure in de EBI kan nimmer zo zwaarwegend zijn dat de beslissing tot verlenging alleen daarop kan rusten.

3.2. De directeur van de EBI adviseert klagers verblijf in de EBI te verlengen, gelet op de redenen die destijds hebben geleid tot klagers plaatsing in de EBI.

3.3. In het selectieadvies van het Penitentiair Selectie Centrum (PSC) wordt vermeld dat uit de inrichtingsrapportage lijkt te volgen dat klager steeds meer moeite krijgt met zijn verblijf in de EBI. Het PSC is voornemens klagereen gesprekscontact aan te bieden met een psycholoog van het PSC. Mocht klager toestemmen in een contact met een psycholoog van het PSC, dan zal het PSC in een later stadium aanvullend rapporteren aan de EBI-selectieadviescommissie.

3.4. Klager heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om op 6 maart 2003 met de selectiefunctionaris te spreken over het voorstel tot verlenging van zijn verblijf in de EBI.

3.5. De selectiefunctionaris heeft het volgende bericht. Klager maakte deel uit van een organisatie die er bijvoorbeeld niet voor terugdeinsde om op politiepersoneel en politievoertuigen te schieten. Hij is veroordeeld tot eenzeer lange gevangenisstraf wegens het plegen van zeer ernstige delicten, die hebben geleid tot maatschappelijke onrust en een ernstig geschokte rechtsorde.
In de beginfase van zijn detentie heeft klager soms aangegeven te willen ontvluchten. Tijdens zijn verdere detentie bleek dat hij ook in detentie grof geweld niet uit de weg gaat. Op 5 februari 2002 verwondde hij eenmedegedetineerde – één van zijn mededaders – zeer ernstig met een mes. Sprake was van een aan de achterzijde van het hoofd van oor tot oor gapende wond en van snij- en steekwonden in de oksels, arm, nek en pols. Dit incident leiddetot klagers overplaatsing naar een inrichting met een regime van beperkte gemeenschap. Tijdens zijn verblijf aldaar manifesteerde klager zich op 19 juli 2002 zodanig agressief richting inrichtingspersoneel, dat plaatsing op delandelijke afzonderingsafdeling Nieuw Vosseveld volgde.
Op 22 juli 2002 berichtte het Gedetineerde Recherche Informatie Punt (GRIP) dat klager van plan zou zijn de inrichting te ontvluchten. Deze GRIP-informatie is door de landelijk officier van justitie voldoende actueel, betrouwbaar enconcreet bevonden.
Gelet op het vorenstaande is de selectiefunctionaris van oordeel dat moet worden geconcludeerd dat klager het gebruik van grof geweld om invulling te geven aan ontvluchtingsvoornemens, zonodig met hulp van buitenaf, niet uit de wegzal gaan. Een eventuele ontvluchting zou maatschappelijk gezien onaanvaardbaar zijn en leiden tot een ernstig geschokte rechtsorde, niet in de laatste plaats gelet op de maatschappelijke en publicitaire gevoeligheid van de zeerernstige delicten waarvoor klager is veroordeeld.

4. De beoordeling
4.1. De EBI Nieuw Vosseveld is aangewezen als h.v.b. en gevangenis voor mannen en heeft een regime van beperkte gemeenschap en een extra beveiligingsniveau.

4.2. Op grond van artikel 6 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (15 augustus 2000, nummer 5042803/00/DJI), die op 1 oktober 2000 in werking is getreden, kunnen in de extra beveiligde inrichtinggedetineerden worden geplaatst die:
a. een extreem vluchtrisico vormen en een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen in termen van recidivegevaar voor ernstige geweldsdelicten, of
b. bij ontvluchting een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen, waarbij het vluchtrisico als zodanig hieraan ondergeschikt is.

4.3. Artikel 26 van voornoemde Regeling noemt de voorwaarden die in acht worden genomen bij de beslissing tot plaatsing in een EBI en de beslissing tot verlenging van het verblijf in een EBI elke zes maanden daarna.

4.4. De beroepscommissie stelt het volgende vast.
Klager is wegens het plegen van ernstige misdrijven veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeventien jaar en zes maanden met aftrek. Tijdens zijn detentie heeft hij meer dan eens grensverleggend gedrag vertoond, met als absoluutdieptepunt het op 5 februari 2002 met een mes zeer ernstig verwonden van een medegedetineerde. Dit resulteerde in klagers overplaatsing naar de gevangenis voor beperkt gemeenschapsgeschikten Nieuw Vosseveld, een inrichting met eenregime van beperkte gemeenschap en een normaal beveiligingsniveau.
Volgens de inrichtingsrapportage heeft klager op 19 juli 2002 zodanig agressief gedrag vertoond jegens inrichtingspersoneel, dat hij op de landelijke afzonderingsafdeling Nieuw Vosseveld is geplaatst. Op 22 juli 2002 bericht hetmeldpunt GRIP dat informatie is ontvangen waaruit blijkt dat klager voornemens is de inrichting te ontvluchten. Deze informatie is door de landelijk officier van justitie, blijkens zijn brief van 19 juli 2002, voldoende actueel,betrouwbaar en concreet bevonden. Bij brief van 25 juli 2002 heeft de directeur van de p.i. Vught voorgesteld klager over te plaatsen naar de EBI. De selectiefunctionaris heeft op 20 september 2002 dienovereenkomstig beslist, waarnaklager op 23 september 2002 daadwerkelijk in de EBI is geplaatst.

Gelet op het hiervoor vastgestelde komt de beroepscommissie tot het oordeel dat klager de nodige beheersproblemen met zich brengt. Deze beheersproblemen hebben, na het incident op 5 februari 2002, geleid tot klagers plaatsing in eeninrichting met een regime van beperkte gemeenschap en een normaal beveiligingsniveau. Op 19 juli 2002 heeft klager opnieuw voor beheersproblemen gezorgd. Agressief gedrag jegens inrichtingspersoneel leidde tot een hernieuwdeplaatsing op de landelijke afzonderingsafdeling Nieuw Vosseveld. Hoewel op zich ernstig, levert klagers beheersproblematiek als zodanig geen grond op voor plaatsing in de EBI. Gelet op artikel 6 van de Regeling selectie, plaatsingen overplaatsing van gedetineerden is beheersproblematiek immers geen selectiecriterium.

Klagers overplaatsing naar de EBI is, zo verstaat de beroepscommissie tegen de achtergrond van het vorenstaande, in hoofdzaak gebaseerd op de informatie van het meldpunt GRIP van 22 juli 2002. De thans in beroep voorliggendeverlengingsbeslissing van 24 maart 2003 is, in het verlengde van het hiervoor overwogene, eveneens in hoofdzaak gebaseerd op de GRIP-informatie van 22 juli 2002. De landelijk officier van justitie gaf op 19 juli 2002 aan dat deinformatie, hoewel ogenschijnlijk tamelijk summier, op dat moment voldoende actueel, betrouwbaar en concreet was.

De beroepscommissie is van oordeel dat de GRIP-informatie, waar de landelijk officier op 19 juli 2002 al van oordeelde dat die ogenschijnlijk tamelijk summier was, in ieder geval thans niet langer de conclusie rechtvaardigt datklager als extreem vluchtgevaarlijk moet worden aangemerkt. Nu ook overigens niet is gebleken van nadere actuele, betrouwbare en concrete klager belastende informatie, is de beroepscommissie van oordeel dat de aan de plaatsing in deEBI ten grondslag liggende feiten en omstandigheden een langer verblijf in de EBI niet rechtvaardigen.

De beroepscommissie komt, de hiervoor genoemde omstandigheden tezamen en in onderling verband beziende, tot het oordeel dat de beslissing tot verlenging van klagers verblijf in de EBI als onredelijk en onbillijk dient te wordenaangemerkt. Zij zal klagers beroep dan ook gegrond verklaren, de bestreden beslissing vernietigen en de selectiefunctionaris opdragen een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van de uitspraak van de beroepscommissie.
Zij zal in een afzonderlijke beslissing bepalen of enige tegemoetkoming aan klager geboden is.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing.
Zij draagt de selectiefunctionaris op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van haar uitspraak binnen een termijn van drie weken na ontvangst daarvan.
Zij zal in een afzonderlijke beslissing bepalen of enige tegemoetkoming aan klager geboden is.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.R. Meijeringh, voorzitter, mr. A.G. Bosch en dr. G.J. Fleers, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.N.E. Plooij, secretaris, op 2 JULI 2003

secretaris voorzitter

Naar boven