Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 02/2309/JA, 30 juni 2003, beroep
Uitspraakdatum:30-06-2003

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Bezoek  v

Uitspraak

nummer: 02/2309/JA

betreft: [klager] datum: 30 juni 2003

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 74, tweede lid, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (Bjj) heeft kennis genomen van een op 30 oktober 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

de directeur van de justitiële jeugdinrichting (j.j.i.) De Heuvelrug, locatie Eikenstein te Zeist,

gericht tegen een uitspraak d.d. 11 oktober 2003 van de alleensprekende beklagrechter bij voormelde locatie, gegeven op een klacht van [...], geboren op [...]1988, verder te noemen klaagster,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 17 februari 2003, gehouden in de j.j.i. De Heuvelrug, deelinrichting Overberg te Overberg, zijn gehoord de heer drs. [...], directeur van de locatie Eikenstein, de heer [...], afdelingshoofdbehandeling en diagnostiek, en klaagster.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft de weigering d.d. 13 augustus 2002 van de directeur de heer [A]. als bezoeker tot klaagster toe te laten, met het oog op het belang van de geestelijke en/of lichamelijke ontwikkeling van klaagster.

De beklagrechter heeft het beklag gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven en heeft de beslissing d.d. 13 augustus 2002 van de directeur vernietigd.

2. De standpunten van de directeur en klaagster
De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt - zakelijk weergegeven - als volgt toegelicht.
De beklagrechter heeft het beklag gegrond verklaard omdat naar zijn oordeel onvoldoende is gebleken van redelijke gronden voor de bezoekweigering. De beklagrechter acht de enkele omstandigheid dat de gezinsvoogdij-instelling(g.v.i.) het bezoek onwenselijk acht daartoe ontoereikend.
De beslissing van de beklagrechter impliceert dat de directeur wordt geacht te toetsen of een beslissing van de g.v.i. voldoende gemotiveerd is. De beklagrechter gaat aldus voorbij aan de bijzondere positie van de g.v.i. alsuitvoerder en verantwoordelijke voor de ondertoezichtstelling. De uithuisplaatsing doet niet af aan de positie op grond van artikel 1:257 Burgerlijk Wetboek (BW) van de g.v.i. als eerstverantwoordelijke voor het toezicht op deminderjarige. In het kader van de ondertoezichtstelling kan de g.v.i. de minderjarige aanwijzingen geven betreffende de verzorging en opvoeding.
Klaagster is als ondertoezichtgestelde minderjarige uit huis geplaatst en in het kader van het zogeheten crisisconvenant in Eikenstein opgenomen. Ook uit dit crisisconvenant kan worden opgemaakt dat de g.v.i. een leidende taak heeften de inrichting een uitvoerende.
De crisissituatie van klaagster bracht met zich mee dat de g.v.i. nog niet beschikte over alle (onderbouwde) informatie die zij nodig had om haar taak uit te kunnen voeren. In een crisissituatie kan het soms nodig zijn dat de g.v.i.ook naar aanleiding van niet geverifieerde berichten maatregelen neemt. Zo’n tijdelijke ongemotiveerde voorziening als een bezoekverbod schept ruimte om nadere informatie in te winnen, waarna een zorgvuldigere afweging van belangenkan plaatsvinden. De g.v.i. heeft dit middel nodig om adequate preventieve stappen te zetten.
De directeur beschouwt het bij de stukken aanwezige aan de inrichting geadresseerde schriftelijke bezoekverbod d.d. 12 augustus 2002 van de g.v.i. betreffende klaagster als een schriftelijke aanwijzing aan klaagster zelf, alsbedoeld in artikel 1:258 BW. De directeur heeft deze aanwijzing met zijn beslissing d.d. 13 augustus 2002 naar klaagster doorgeleid en heeft maatregelen getroffen om de aanwijzing te effectueren.
Aan de inrichting was als reden voor het bezoekverbod door de g.v.i. aangegeven dat het mogelijk werd geacht dat van de heer [A] een negatieve invloed op klaagster zou uitgaan, gelet op de achtergrond van klaagster.
De directeur beschouwt het bezoekverbod van de g.v.i. tevens als een tot hem gerichte aanwijzing, ook al voorziet het BW niet in het geven van een dergelijke aanwijzing.
De directeur heeft zich te schikken naar een zodanige aanwijzing. Hij dient deze zorgvuldig uit te voeren. Met het uitreiken van een schriftelijke mededeling van zijn beslissing aan klaagster heeft hij hieraan voldaan.
De verhouding tussen de g.v.i. en de inrichting dient gelet op het vorenstaande te worden beschouwd als die tussen opdrachtgever en opdrachtnemer. De directeur vergelijkt een beperking van de g.v.i. als de onderhavige metbeperkingen vanwege de rechter-commissaris, die ook niet worden getoetst.
Artikel 1:259 BW geeft klaagster de mogelijkheid de kinderrechter te verzoeken de aanwijzing van de g.v.i. vervallen te verklaren.
Ten slotte heeft de directeur aangevoerd dat het ook wegens de hectiek van de organisatie niet reëel is te verwachten dat hij beslissingen van g.v.i.-en en gezinsvoogden toetst, tenzij zich evidente onjuistheden lijken voor te doen.Eikenstein heeft een capaciteit van 114 plaatsen. Er zijn jaarlijks meer dan 600 mutaties, dat wil zeggen dat dagelijks ongeveer twee pupillen worden opgenomen en uitgeschreven. De verblijfsduur van 40% van de pupillen is korter daneen maand, van 68% korter dan drie maanden. Van de onder toezicht gestelde pupillen is vaak slechts een minimale voorgeschiedenis bekend; van de pupillen met een strafrechtelijke status is bij hun opname niet meer bekend dan hunpersonalia en delictgegevens.
De directeur meent gelet op het vorenstaande dat hij het bezoekverbod van de g.v.i. niet behoeft te toetsen, dan wel dat hij mag volstaan met een marginale toetsing.

Klaagster heeft in beroep haar tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt -zakelijk weergegeven - als volgt toegelicht.
Door de inrichting is slechts aan mij meegedeeld dat de reden voor de bezoekweigering was gelegen in het belang van mijn geestelijke en lichamelijke ontwikkeling. Toen ik vroeg om een inhoudelijke uitleg werd mij gezegd dat ikoveral zo tegen inging. Ik wilde geen ruzie en heb daarom niet verder gevraagd. Ik heb in Eikenstein één keer bezoek van de heer [A gehad. Ik heb enige maanden bij hem thuis gewoond. Hij is de vader van een vriend van mij.
Nadat ik op strafrechtelijke titel in Eikenstein was binnengekomen is dit omgezet in ondertoezichtstelling met uithuisplaatsing. De achtergrond daarvan was dat mijn gezinsvoogd niet wilde dat ik weer bij de heer [A] ging wonen endat ik thuis ook niet terecht kon. Ik had dus geen verblijfplaats. Verder weet ik inmiddels dat het bezwaar van de g.v.i. tegen de heer [A] was dat er veel onder toezicht gestelde kinderen en criminele kinderen bij hem thuis komen.
Inmiddels heb ik verlofmogelijkheden. Deze aangelegenheid is voor mij daarom niet meer van belang.

3. De beoordeling
Artikel 43 Bjj geeft de jeugdige het recht ten minste één uur per week bezoek te ontvangen. De directeur heeft de mogelijkheid dit bezoekrecht te beperken. Hij kan, met toepassing van artikel 43, derde lid, Bjj weigeren het bezoekvan een bepaalde persoon of bepaalde personen aan de jeugdige toe te laten, indien dit noodzakelijk is met het oog op een belang als bedoeld in artikel 41, vierde lid, Bjj. Eén van de gronden waarop het bezoek kan worden geweigerdis het belang van de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van de jeugdige (artikel 41,vierde lid onder d, Bjj). De bezoekweigering kan op grond van artikel 43, 4e lid, Bjj voor ten hoogste vier weken gelden.
Ten aanzien van bezoekweigering geldt de mededelingsplicht van artikel 62 Bjj. Krachtens deze wetsbepaling dient de directeur aan de jeugdige van zijn beslissing onverwijld een schriftelijke, zoveel mogelijk in een begrijpelijketaal gestelde en met redenen omklede, gedagtekende en ondertekende mededeling te geven.

Klaagster is onder toezicht gesteld met een machtiging tot uithuisplaatsing in een gesloten inrichting voor crisisopvang.
De gezinsvoogdij is opgedragen aan de g.v.i. Stichting Bureau Jeugdzorg Amsterdam. Deze g.v.i. heeft ingevolge artikel 1:257 BW tot taak toezicht te houden op klaagster en is in dat kader bevoegd instructies te geven over haaropvoedingssituatie, in het belang van klaagsters zedelijke of geestelijke belangen of gezondheid.
Voor de beroepscommissie is aannemelijk geworden dat klaagster in een crisissituatie in de gesloten opvangafdeling van Eikenstein is opgenomen omstreeks augustus 2002. Ook is aannemelijk dat op dat moment over haar voorgeschiedenisweinig bekend was.
Aan de beroepscommissie is niet gebleken dat de g.v.i. een schriftelijke aanwijzing als bedoeld in artikel 1:258 BW aan klaagster (zelf) heeft gegeven.
Gebleken is dat de g.v.i. een - ongemotiveerd - schriftelijk verzoek d.d. 12 augustus 2002 tot de inrichting heeft gericht, geformuleerd als bezoekverbod betreffende het toelaten van de heer [A] tot klaagster.
De directeur heeft zich gehouden geacht dit verzoek in te willigen en heeft op 13 augustus 2002 de in beklag bestreden ongemotiveerde beslissing tot bezoekweigering genomen.

Een instructie van de gezinsvoogd omtrent het weigeren van bezoek gericht aan de directeur van de inrichting behoeft bij crisisplaatsingen niet inhoudelijk te worden getoetst door de directeur. De directeur kan volstaan met deschriftelijke mededeling aan de jeugdige dat de gezinsvoogd de inrichting een instructie heeft gegeven inhoudende een bezoekverbod. De instructie van de gezinsvoogd gericht tot de directeur is geen aanwijzing in de zin van artikel1:258 BW.
Een ondertoezichtgestelde jeugdige die zich tegen de instructie van de gezinsvoogd aan de directeur wil verzetten kan volgens vaste jurisprudentie op de voet van artikel 1:260 BW aan de gezinsvoogd vragen de instructie in tetrekken. Een afwijzende beslissing geldt als schriftelijke aanwijzing en kan vervolgens ter toetsing voorgelegd worden aan de kinderrechter, die deze marginaal toetst. Van de directeur van de inrichting kan geen inhoudelijketoetsing verlangd worden gedurende de periode waarin de inrichting zich nog geen beeld heeft kunnen vormen van de omstandigheden van de jeugdige tot het moment waarop de bezoekweigering onderdeel van het verblijfs- of behandelplangaat uitmaken.
Artikel 20 Bjj vermeldt dat de directeur van een opvanginrichting een verblijfsplan voor de jeugdige vaststelt voor elke jeugdige met een strafrestant van drie maanden of meer. Artikel 21 Bjj bepaalt dat de directeur van eenbehandelinrichting een behandelplan vaststelt. In geval van een ondertoezichtgestelde jeugdige schrijft artikel 25 Rjj voor dat de directeur bij het opstellen van het verblijf- of behandelplan de g.v.i. betrekt. In het verblijfs- ofbehandelplan wordt ingevolge artikel 26 sub h Rjj, respectievelijk artikel 27 sub i Rjj, opgenomen met welke personen van buiten de inrichting de jeugdige contact mag onderhouden. Pas nadat er een verblijfs- of behandelplan isopgesteld draagt de directeur verantwoordelijkheid voor de beslissing tot bezoekweigering. Daaraan voorafgaande behoeft de directeur slechts marginaal te toetsen of de gezinsvoogdij-instelling in redelijkheid tot de instructie totbezoekweigering heeft kunnen komen en de jeugdige mede te delen dat zijn beslissing tot bezoekweigering is gebaseerd op de instructie van de g.v.i..
De beslissing van de directeur van 13 augustus 2002 is gegeven voor onbeperkte duur, terwijl deze voor ten hoogste vier weken kan worden opgelegd. Enige tijd later is alsnog schriftelijk aan klaagster medegedeeld dat beoogd was debezoekweigering voor vier weken op te leggen. Dat door deze handelwijze niet dadelijk geheel is voldaan aan de mededelingsplicht van artikel 62 Bjj, waarin wordt voorgeschreven dat ook de geldingsduur onverwijld aan de jeugdigewordt medegedeeld, acht de beroepscommissie niet zodanig onzorgvuldig dat deze handelwijze leidt tot vernietiging van de bestreden beslissing op formele gronden, aangezien de directeur voor het bepalen van de duur van debezoekweigering slechts zeer beperkte informatie van de g.v.i. had ontvangen.

Nu de directeur zich er op kan beroepen dat de bestreden beslissing tijdens de crisisplaatsing strekt ter uitvoering van de instructie van de g.v.i., mag wel van de directeur worden verwacht dat hij de jeugdige verwijst naar deg.v.i. voor nadere uitleg over de instructie en de jeugdige wijst op de mogelijkheid om de g.v.i. te vragen de instructie in te trekken, tegen een weigering van de inwilliging van welk verzoek beroep op de kinderrechter openstaat.

Het beroep van de directeur dient gelet op het vorenstaande gegrond te worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. J.A.C. Bartels, voorzitter, prof.dr. J. Junger-Tas en mr. A.P. van der Linden, leden, bijgestaan door mr. Chr.F. Swart-Babbé, secretaris, op 30 juni 2003.

secretaris voorzitter

Naar boven