Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 03/0911/JB, 5 juni 2003, beroep
Uitspraakdatum:05-06-2003

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 03/911/JB

Betreft: [klager], datum: 5 juni 2003
geboren op [1987]

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 78, eerste lid, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (Bjj) heeft kennis genomen van een op 23 april 2003 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

Bureau Jeugdzorg Stadsregio Rotterdam, verder te noemen klager,

gericht tegen een beslissing d.d. 28 maart 2003 van de selectiefunctionaris betreffende de jeugdige [...] (verder: de jeugdige),

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Ter zitting van de beroepscommissie van 19 mei 2003, gehouden in de justitiële jeugdinrichting (j.j.i.) De Hunnerberg te Nijmegen zijn gehoord namens klager de heer W. Boer, maatschappelijk werker bij Bureau Jeugdzorg StadsregioRotterdam, bijgestaan door mevrouw mr. D.S. Lösing, de jeugdige en de selectiefunctionaris, mevrouw [...], bijgestaan door mevrouw mr. drs. [...], juridisch medewerker bij het Ministerie van justitie. Mevrouw Jochem, stagiaire bijBureau Jeugdzorg Stadsregio Rotterdam, heeft de zitting als toehoorder bijgewoond.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft klagers verzoek tot plaatsing van de jeugdige in Den Engh Maritiem Programma van de Rijksinrichting voor Jongens Den Engh (verder: Den Engh) afgewezen en de jeugdige aangemeld bij de Stichting FentropJongerenhuis Harreveld (verder: Harreveld) te Harreveld.

2. De feiten
De voogdij over de jeugdige is bij uitspraak van de kantonrechter d.d. 15 januari 2002 opgedragen aan de Stichting Jeugdbescherming Rotterdam, welke op 1 januari 2003 is opgegaan in Bureau Jeugdzorg Stadsregio Rotterdam teRotterdam.
Met toepassing van artikel 305Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek is bij rechterlijke uitspraak d.d. 27 januari 2003 aan de voogdij-instelling machtiging verleend tot uithuisplaatsing van de jeugdige voor de duur van 14 dagen,bedoeld voor plaatsing in een gesloten inrichting voor behandeling, verzorging en opvoeding. Bij onherroepelijke rechterlijke uitspraak d.d. 7 februari 2003 is deze machtiging verlengd tot 27 januari 2004.

De jeugdige verblijft sedert 29 januari 2003 in het kader van crisisopvang in afwachting van zijn plaatsing in een behandelinrichting op een normaal beveiligde afdeling van de opvanginrichting Forensisch Centrum Teylingereind(verder: Teylingereind) te Sassenheim.

Op 4 februari 2003 heeft klager de jeugdige aangemeld bij de selectiefunctionaris en verzocht hem te plaatsen in de behandelinrichting Den Engh Maritiem Programma te Ossendrecht.
Bij brief van 12 maart 2003 heeft de selectiefunctionaris daarop klager medegedeeld de jeugdige te hebben aangeboden aan Harreveld te Harreveld.
Bij brief van 20 maart 2003 heeft klager de selectiefunctionaris verzocht laatstgenoemde beslissing te herzien.
In reactie daarop heeft de selectiefunctionaris bij brief van 28 maart 2003 klager medegedeeld dat de jeugdige niet in aanmerking komt voor plaatsing in Den Engh, omdat deze inrichting een landelijke bestemming heeft voor jeugdigenmet een licht verstandelijke handicap (IQ tussen 55 en 80). Justitie beschikt slechts over een beperkt aantal plaatsen voor deze doelgroep. De jeugdige heeft een IQ van 89 en komt, nu hij niet voldoet aan genoemd criterium, niet inaanmerking voor plaatsing in deze inrichting voor licht verstandelijk gehandicapten.

3. De standpunten
Met betrekking tot de ontvankelijkheid van het beroep is namens de selectiefunctionaris het volgende opgemerkt.
Klager heeft, gelet op het 'verzoekschrift spoedmachtiging gesloten uithuisplaatsing voogdijpupil' d.d. 24 januari 2003 kennelijk in de veronderstelling dat de Bjj zich nog in de ontwerpfase bevindt, de procedure gestart. Op 4februari 2003, 12, 20 en 28 maart 2003 hebben klager en de selectiefunctionaris elkaar gewone brieven geschreven. Klagers brief was niet herkenbaar als formeel bezwaar tegen de beslissing van de selectiefunctionaris, zodat deze debrief van 20 maart 2003 terecht niet heeft beschouwd als bezwaarschrift. Zo deze brief als bezwaarschrift zou worden aangemerkt, is deze buiten de bezwaartermijn ingediend, weliswaar slechts één dag, doch een niet verschoonbarevergissing voor een professionele instelling die geacht mag worden bekend te zijn met de procedure. Vervolgens dient klager op 22 april 2003 een bezwaarschrift in tegen het plaatsingsbesluit van de selectiefunctionaris. Indien ditbezwaarschrift als beroepschrift is bedoeld, heeft klager de beroepstermijn fors (met ten minste veertien dagen) overschreden. Daarenboven voorziet de Bjj niet in een beroepsmogelijkheid bij de RSJ zonder voorafgaandebezwaarschriftprocedure. Een en ander zal tot niet-ontvankelijkheid dienen te leiden. Voorgesteld wordt het bij de RSJ ingediende bezwaarschrift d.d. 22 april 2003 ter verdere behandeling door te zenden naar de selectiefunctionaris.

Op 1 april 2003 heeft Harreveld, sector 't Anker, schriftelijk bericht de jeugdige te zullen plaatsen. Krachtens artikel 19 Bjj kan na twee maanden een verzoekschrift tot (over)plaatsing naar een bepaalde inrichting wordeningediend, welk verzoek opnieuw bekeken zal worden. Momenteel is er, gelet op onder meer de rapportage en de wachtlijsten, geen reden om de beslissing de jeugdige in Harreveld te plaatsen te herzien.

Met betrekking tot de ontvankelijkheid van het beroep is namens klager het volgende opgemerkt.
Bureau Jeugdzorg Stadsregio Rotterdam heeft de voogdij over de jeugdige en is derhalve bevoegd beroep in te stellen tegen een de jeugdige betreffende beslissing.
Het departement is in gebreke gebleven klager te informeren over de te volgen procedure, zodat het klager niet is aan te rekenen dat hij de procedureonderdelen niet juist heeft benoemd. De wet schrijft overigens het gebruik van determ bezwaarschrift niet voor. Voorts is het niet in de wet voorkomende herzieningsverzoek aan de selectiefunctionaris niet anders dan als bezwaarschrift aan te merken. Ten onrechte heeft de selectiefunctionaris hetherzieningverzoek niet als zodanig behandeld. Terzake van de termijnen valt thans niet met zekerheid te zeggen, wanneer klager kennis heeft genomen van de beslissingen van de selectiefunctionaris. Namens klager is na kennisnemingervan contact opgenomen met de advocaat van de jeugdige, die na overleg met IJZ heeft geadviseerd beroep in te stellen bij de RSJ. Dit advies is besproken met de teamleider en de juridische medewerker van het Bureau Jeugdzorg,hetgeen heeft geresulteerd in het beroepschrift d.d. 22 april 2003.

De voorzitter van de beroepscommissie schorst de behandeling ter zitting voor beraad over de formele aspecten van het beroep. Na de schorsing deelt hij mede dat de beroepscommissie om proceseconomische en nader onder 4. weer tegeven redenen thans zal overgaan tot inhoudelijke behandeling van het beroep.

Namens klager is het beroep inhoudelijk als volgt toegelicht.
Klager heeft op 24 december 2002 schriftelijk de intakeafdeling van Den Engh gevraagd naar de mogelijkheden de jeugdige een behandeling te bieden binnen het Den Engh Maritiem Programma. Het positieve antwoord van Den Engh heeftgeresulteerd in de aanmelding van de jeugdige voor deze inrichting bij de selectiefunctionaris op 4 februari 2003. Intussen is de jeugdige op 29 januari 2003 met machtiging van de kinderrechter voor crisisopvang geplaatst inTeylingereind. De jeugdige is zeer gemotiveerd voor plaatsing in het Maritiem project van Den Engh. Aan de aanmelding voor Den Engh hebben het functioneren op een laaggemiddeld niveau, de indicatiestelling voor ZMOK-onderwijs, hetinmiddels op cognitief niveau aanmerkelijk lager functioneren dan tijdens het psychologisch-pedagogisch onderzoek van mei 2002 en de te volgen basismethodieken ten grondslag gelegen. Ook met de kinderrechter, de gedragsdeskundigevan het Bureau Jeugdzorg en de moeder van de jeugdige zijn de behandelmogelijkheden van Den Engh uitgebreid besproken. Alle betrokkenen staan achter de keuze voor het Maritiem Project. De kinderrechter heeft zich bereid verklaardverslag te doen van het ter zitting d.d. 7 februari 2003 terzake behandelde. Na de brief van 12 maart 2003 van de selectiefunctionaris heeft opnieuw overleg plaatsgehad met de kinderrechter, de jeugdige en Den Engh.
Het departement blijkt een andere IQ-grens dan Den Engh te hanteren, hoewel beide gezamenlijk in 1993 de opnamecriteria hebben opgesteld. Niet het enkele IQ maar het niveau van het cognitieve functioneren zou als criterium wordengehanteerd. Het spijt de directeur van Den Engh dat hij niet in de gelegenheid is dat hier ter zitting toe te lichten. Blijkens diens informatie plaatst de selectiefunctionaris jeugdigen op strafrechtelijke titel, anders dan die opcivielrechtelijke titel, met een hoger IQ dan 80 in Den Engh. Zowel de directeur als de intakecoördinator van Den Engh verklaart dat Den Engh geen wachtlijsten kent. Morgen, 20 mei 2003, start een groep, waarin plaats is voor dejeugdige. De directeur van Den Engh verzoekt de beroepscommissie contact met hem op te nemen teneinde de willekeur van het departement en de door het ministerie gevoerde machtsstrijd nader toe te lichten. De tegenstrijdigheid in deinformatie van het departement en van de inrichtingsdirecteur duidt op onzorgvuldigheid bij de plaatsing van de jeugdige. De selectiefunctionaris spreekt van een beperkt aantal plaatsen voor de lichtverstandelijk gehandicapten(verder: LVG)-doelgroep, maar heeft niet onderzocht of deze alle bezet zijn.
Voor de selectiefunctionaris blijkt de door Flexus vermoede, niet nader onderzochte blowverslaving van de jeugdige doorslaggevend te zijn voor plaatsing in Harreveld. Flexus echter acht plaatsing in Harreveld slechts een optie,indien zou blijken dat de blowverslaving zo fors is dat daarop gerichte, specifieke behandeling noodzakelijk is. Getuige de reactie van het departement wordt een aan het verzoek tot machtiging uithuisplaatsing voorafgaandnoodzakelijk onderzoek niet gewaardeerd.
Artikel 16 Bjj laat ruimte om op in de persoon van de jeugdige gelegen gronden af te wijken van een plaatsing overeenkomstig de bestemming van de inrichting, terwijl het vierde lid van dit artikel bepaalt dat de selectiefunctionarisbij de plaatsing de aanwijzingen van de voogdij-instelling zoveel mogelijk in acht dient te nemen. Voorts blijkt uit artikel 10 van de Regeling plaatsing en overplaatsing jeugdigen (verder: de Regeling) en uit paragraaf vijf van detoelichting hierop dat de selectiefunctionaris slechts om capaciteitsredenen van de aanwijzingen van de voogdij-instelling zal kunnen afwijken en dan nog eerst na overleg met klager. Van capaciteitsgebrek is niet gebleken en overlegheeft niet plaatsgehad. De conclusie is dan ook dat de beslissing van de selectiefunctionaris willekeurig en onzorgvuldig is.

De jeugdige, gevraagd naar zijn beweegredenen voor plaatsing in het Maritiem project van Den Engh, verklaart aan zijn toekomst te willen werken, een goed vak te willen leren en zijn voogd te willen steunen in diens plan hem in DenEngh te plaatsen. Na het zien van videobanden en het lezen van informatie over het project spreekt het aanbod van Den Engh hem zeer aan en hij denkt dat het project uitermate geschikt voor hem is. Hij heeft altijd al op een bootwillen staan en daaraan of aan auto’s reparaties willen uitvoeren. Hij is erop uit een diploma te halen. Het leren verkeren in een groep is nodig, omdat hij buiten altijd moeite heeft gehad met jongens om zich heen. Hij betwist eendrugprobleem te hebben. Slechts bij binnenkomst in Teylingereind heeft hij een positieve uitslag van een urinecontrole gehad, daarna niet meer, terwijl de helft van de groep waarin hij verblijft drugs invoert. Als hij verslaafd waszou hij nu tegenover de beroepscommissie zitten te shaken.
Hij heeft geen bezoek gehad van een vertegenwoordiger van Den Engh, noch heeft Harreveld een intakegesprek met hem gehad. Het verbaast hem dat hij geen afschrift heeft ontvangen van de brief van Harreveld d.d. 1 april 2003. Hij wilgraag weten waar hij aan toe is.

De heer Boer merkt ten aanzien van de vermeende drugverslaving op de jeugdige te kennen als weekendgebruiker van soft drugs. Dit gebruik heeft hem nooit in de problemen gebracht. De jeugdige heeft tijdens zijn vijf weken durendverblijf in de leefgroep Mathenesserlaan van Flexus meer soft drugs gebruikt, omdat het in de leefgroep en op school niet goed ging. Hij is over dit vluchtgedrag altijd zeer open geweest. Mede op advies van de gedragsdeskundige vanhet Bureau Jeugdzorg is het advies van Flexus de jeugdige eventueel in Harreveld te plaatsen terzijde gelegd. Bij gebreke van de blowverslaving is op grond van de voor de jeugdige geschiktere, groepsgerichte behandelmethodiek vanDen Engh de selectiefunctionaris dan ook verzocht de plaatsingsbeslissing te herzien. De jeugdige kent veel negatieve ervaringen (in het omgaan) met volwassenen en de verwachting is dat hij zich door de groep zal laten gezeggen enbeïnvloeden. Weliswaar kan het IQ van 89 als contra-indicatie worden gezien, doch het op sociaal en emotioneel niveau ver onder dat testresultaat (hetwelk niet meer is dan een momentopname) functioneren maakt plaatsing in Den Enghaangewezen. Daarmee is Den Engh het na bestudering van het dossier volledig eens.
Bij herhaling is de noodzaak gevoeld de jeugdige en zijn broertje uit huis te plaatsen, maar op die momenten mobiliseerden zich krachten binnen de familie waardoor zij toch in het ouderlijk huis konden blijven. In september 2002 waszoveel duidelijk dat de jeugdige uit huis geplaatst diende te worden. De door Fora in mei 2002 geadviseerde plaatsing in een vakinternaat wees de jeugdige af wegens de afstand tussen Deurne en Rotterdam. Het volgen vanberoepsvoorbereidend onderwijs bij De Stek, specifieker dan een ZMLK-school, mislukte. De jeugdige heeft gevraagd nog een kans te krijgen. In afwachting van die kans verblijft hij sinds 29 januari 2003 in Teylingereind. Totaanmelding voor de voor LVG-jeugdigen bestemde inrichting Groot Emaus is niet overgegaan wegens de individueler gerichte aanpak aldaar. Desgevraagd merkt de heer Boer op dat de behandelmethodiek prevaleert boven het IQ. Hij kent dejeugdige al jaren, evenals diens totale ontwikkeling. De aanmelding voor Den Engh is dan ook niet gebaseerd op een momentopname.

Namens en door de selectiefunctionaris is de beslissing als onder 1. geformuleerd inhoudelijk als volgt toegelicht.
Den Engh heeft een landelijke, bijzondere bestemming en is bedoeld voor op LVG-niveau functionerende jeugdigen. De LVG-range ligt tussen een IQ van 55 en 80. De test van de jeugdige laat een IQ van 89 zien, hetgeen aanzienlijk bovende marge is. Het aantal plaatsen voor LVG-jeugdigen is schaars. Het gemeten IQ en de onmogelijkheid de jeugdige op korte termijn in de door klager gewenste inrichting te plaatsen maken de keus voor die inrichting onjuist. Hetgestelde achterblijven van de sociaal emotionele ontwikkeling en van de cognitieve functies van de jeugdige zijn niet zo bijzonder -alle strafrechtelijk en civielrechtelijk te plaatsen jeugdigen kampen daarmee- dat deze zoudenmoeten leiden tot plaatsing in een voor LVG-jeugdigen bestemde inrichting. Indien klager bij de aanmelding voor Den Engh duidelijk had gemaakt dat de groepsmethodiek hiervoor bepalend is geweest, zou wellicht plaatsing in de voornormaal begaafde jeugdigen bestemde inrichting Glen Mills overwogen zijn. In casu is de drugproblematiek van de jeugdige doorslaggevend geweest voor de plaatsing in Harreveld. Harreveld heeft geen landelijke, bijzondere bestemming,maar kent wel interne differentiaties. Aldaar kan de jeugdige in een drugvrije groep worden geplaatst, maar ook in een psychodynamische groep ter beoordeling of plaatsing in een drugvrije groep geïndiceerd is. Harreveld bestudeertdaartoe nog zijn dossier. Mocht ten onrechte verslavingsproblematiek aangenomen worden, dan zal dat zeer snel duidelijk worden.
Onmiskenbaar is de selectiefunctionaris beter dan klager in staat te beoordelen, welke inrichting voor plaatsing van deze jeugdige in aanmerking komt. Daarbij baseert de selectiefunctionaris zich op de onderliggende rapportages,zonder onderscheid te maken tussen strafrechtelijk en civielrechtelijk te plaatsen jeugdigen. Op grond daarvan is de keuze voor Harreveld goed te verdedigen. Fora is na het onderzoek van de jeugdige van oordeel dat voor hem eenwoon- en opvoedingssituatie, waarin veiligheid, warmte en affectie geboden wordt, het geschiktst is. Het is twijfelachtig of de basismethodiek van Den Engh daaraan tegemoet komt. Dat de directeur van deze inrichting zijn oordeel,dat het allemaal anders moet, aan en middels klager kenbaar maakt is kwalijk. Het hoofdkantoor heeft zojuist telefonisch bevestigd dat morgen een sociogroepsstrategieproject voor 13- en 14-jarigen van Den Engh start. Daarin is geenplaats voor de jeugdige beschikbaar. De wachtlijst telt thans 35 jeugdigen. Niet alleen klager maar ook de selectiefunctionaris is erop uit het belang van de jeugdige te dienen. De verklaringen van de jeugdige ter zitting mede inaanmerking genomen zal worden getracht met elkaar eruit te komen, dan wel naar alternatieven te zoeken. Van een onzorgvuldige beslissing in dezen kan echter niet gesproken worden.
4. De beoordeling
Met betrekking tot de ontvankelijkheid van het beroep overweegt de beroepscommissie als volgt.
Ingevolge artikel 80 Bjj kan de voogd de in de artikelen 18 en 19 alsmede hoofdstukken XII tot en met XV aan de jeugdige toegekende rechten mede uitoefenen, tenzij de selectiefunctionaris of beroepscommissie van oordeel is datzwaarwegende belangen van de jeugdige zich daartegen verzetten. Vast staat dat de heer Boer, werkzaam bij het Bureau Jeugdzorg Stadsregio Rotterdam, welke rechtspersoon de kantonrechter bij uitspraak van 15 januari 2002 heeft belastmet de voogdij over de jeugdige, in het kader van deze voogdij uitvoering geeft aan de duurzame zorg voor de jeugdige. In die hoedanigheid heeft de heer Boer namens het Bureau Jeugdzorg onafhankelijk van de jeugdige beroep ingesteldtegen de beslissing van de selectiefunctionaris. Niet gesteld, noch gebleken is van enig zwaarwegend belang van de jeugdige dat zich daartegen verzet. In zoverre zal het Bureau Jeugdzorg Stadsregio Rotterdam dan ook ontvangen wordenin het beroep.
Op 4 februari 2003 heeft klager de jeugdige bij de selectiefunctionaris aangemeld voor plaatsing in de behandelinrichting Den Engh Maritiem Programma ter tenuitvoerlegging van de uithuisplaatsing van de jeugdige. Bij brief van 12maart 2003 heeft de selectiefunctionaris klager medegedeeld de jeugdige bij Harreveld te hebben aangemeld, welke inrichting binnen 14 dagen terzake zal beslissen. Aldus heeft naar het oordeel van de beroepscommissie deselectiefunctionaris beslist tot plaatsing in Harreveld De selectiefunctionaris wijst niet expliciet het verzoek tot plaatsing in de behandelinrichting Den Engh Maritiem Programma af. Vervolgens verzoekt klager bij brief van 20maart 2003 de selectiefunctionaris de beslissing tot aanmelding voor Harreveld te herzien en alsnog tot plaatsing van de jeugdige in het Maritiem Programma over te gaan.
In de wet- en regelgeving ontbreekt een bepaling terzake van de (wijze van) informatie aan de jeugdige en zijn in artikel 80 Bjj genoemde vertegenwoordigers omtrent een beslissing van de selectiefunctionaris, evenzo terzake van dewijze waarop de mogelijkheid van bezwaar en beroep aan betrokkenen dient te worden voorgehouden. In verband met het belang van de rechtspositie van de jeugdige kan in dezen niet worden volstaan met de algemene informatieplicht exartikel 60 Bjj.
Klagers weliswaar niet als bezwaarschrift benoemde brief d.d. 20 maart 2003 richt zich kennelijk en met redenen omkleed tegen de beslissing van de selectiefunctionaris d.d. 12 maart 2003 en houdt tevens het verzoek in de negatievebeslissing te herzien. Op grond hiervan en gelet op het niet verstrekken van informatie door de selectiefunctionaris over de aard van de beslissing alsmede over de procedurele vereisten terzake van een bezwaarschrift is klagersbrief d.d. 20 maart 2003 aan te merken als bezwaarschrift, hetwelk ingevolge artikel 18, tweede lid, jo. artikel 66, vijfde lid, Bjj tijdig is ingediend.
Vervolgens wijst de selectiefunctionaris in reactie op het bezwaarschrift bij brief van 28 maart 2003 klagers verzoek om de aanmelding bij Harreveld ongedaan te maken en de jeugdige voor behandeling in bij Den Engh aan te melden afzonder klager hierbij te wijzen op de mogelijkheid van het instellen van beroep, bedoeld in hoofdstuk XV, alsmede de termijnen waarbinnen en de wijze waarop dit gedaan moet worden. Tegen deze beslissing stelt klager bij de Raadberoep in middels het 'bezwaarschrift' d.d. 22 april 2003. Hoewel niet bekend is wanneer klager kennis heeft genomen van de bestreden beslissing d.d. 28 maart 2003 is het niet aannemelijk dat klager uiterlijk de zevende dag nakennisneming van de beslissing beroep heeft ingesteld. Echter de eerdergenoemde onduidelijkheid van de zijde van de selectiefunctionaris leidt ertoe dat onder deze omstandigheden het verlopen van de beroepstermijn klager niet zalworden tegengeworpen. Klager zal dan ook worden ontvangen in het beroep en de beroepscommissie zal het beroep ook inhoudelijk behandelen.
De beroepscommissie overweegt tevens dat art. 3 IVRK (Internationaal Verdrag tot Bescherming van Rechten van het Kind) voorschrijft dat in alle overheidsbeslissingen ten aanzien van minderjarigen het belang van het kind vooropstaat. In deze zaak is het nu allereerst van belang dat een duidelijke beslissing wordt gegeven met betrekking tot de plaatsing van de jeugdige.

De jeugdige verblijft thans met machtiging van de kinderrechter krachtens artikel 9, tweede lid, onder d, Bjj in een gesloten opvanginrichting in afwachting van plaatsing in een behandelinrichting.
Overeenkomstig artikel 10 van de Regeling heeft klager, verantwoordelijk voor de plaatsing van de jeugdige, bij brief van 4 februari 2003 de selectiefunctionaris verzocht de jeugdige te plaatsen in het Maritiem Programma van DenEngh. Van dit verzoek maakten onder meer deel uit een rapport van de raad voor de kinderbescherming en van Fora, het hulpverleningsplan van klager en het eindverslag van de Stichting Flexus.
Blijkens de formele bestemmingsaanwijzing van de Minister d.d. 31 augustus 2001 is Den Engh een behandelinrichting ex artikel 10 Bjj. Gebleken echter is dat de Minister Den Engh heeft bestemd voor onderbrenging van jeugdigen die eenbijzondere behandeling behoeven, zoals bedoeld in artikel 15 Bjj, in casu jeugdigen met een licht verstandelijke handicap, welke bestemming de Minister niet heeft geformaliseerd. Hieraan zal de beroepscommissie thans geen gevolgenverbinden, doch zij is van oordeel dat met het oog op de rechtspositie van de jeugdige het de voorkeur verdient de juiste bestemming van een inrichting schriftelijk voor ieder kenbaar vast te leggen. Het door de Minister bepaaldecriterium waaraan de jeugdige moet voldoen om voor plaatsing in Den Engh in aanmerking te komen is een IQ tussen 55 en 80, terwijl in grensgevallen een aantal factoren, zoals het onderwijsniveau, de didactische leeftijd equivalent,de sociaal emotionele achterstand en de wijze van IQ-meting, kan bijdragen aan een indicering voor plaatsing in een landelijke LVG-bestemming.

Aannemelijk geworden is dat klager alvorens een machtiging tot plaatsing in een gesloten behandelinrichting aan te vragen de behandelmogelijkheden en de capaciteit van inrichtingen heeft onderzocht, waarna hij, wetend dat het IQ van89 een contra-indicatie kan zijn voor plaatsing in Den Engh, in het kader van de centrale plaatsing de selectiefunctionaris heeft verzocht om de jeugdige wegens diens problematiek, het behandelingsaanbod en vermeend spoedigeplaatsing, te plaatsen in Den Engh Maritiem Programma.
Uit de diverse rapportages blijkt geen eenduidig advies terzake van de aangewezen behandelplaats en -methodiek.
Uit zowel onderdeel 10 van de Memorie van toelichting bij de Bjj als de toelichting op artikel 10 van de Regeling blijkt dat de selectiefunctionaris bij een plaatsingsbeslissing als de onderhavige de aanwijzingen van devoogdij-instelling voor zover mogelijk in aanmerking neemt, hetgeen betekent dat hij -indien mogelijk- conform die aanwijzing plaatst. Slechts ingeval van ontoereikende capaciteit zal hij een andere beslissing moeten nemen, waarbijvanzelf spreekt dat hij in dat geval eerst overleg met de voogdij-instelling heeft.
Aannemelijk geworden is dat de selectiefunctionaris het verzoek de jeugdige in Den Engh Maritiem Programma heeft afgewezen wegens diens IQ van 89. Op grond van dit IQ kan de jeugdige niet worden beschouwd als licht verstandelijkgehandicapt en voldoet hij niet aan het door de Minister bepaalde plaatsingscriterium, noch is hij vooralsnog aan te merken als bovengemeld grensgeval. Niet, althans onvoldoende is gebleken van in de persoon van de jeugdige gelegengronden die afwijking van het omtrent de bestemming bepaalde rechtvaardigen. De selectiefunctionaris heeft in zoverre niet ten onrechte de aanwijzingen van de voogdij-instelling niet in aanmerking genomen.
Gebleken is dat de selectiefunctionaris de blowverslaving van de jeugdige aan de aanmelding voor Harreveld ten grondslag heeft gelegd. Ter zitting is gebleken dat na de betwisting van deze verslaving door klager en de jeugdige hettot de mogelijkheden behoort de jeugdige mede ter beoordeling van de eventuele verslaving aanvankelijk in een psychodynamische groep wordt geplaatst, alwaar onder meer tegemoetgekomen kan worden aan de behoefte van de jeugdige aanveiligheid, warmte en affectie, zoals het Fora-rapport die stelt. Niet gebleken is dat de selectiefunctionaris overleg heeft gevoerd met klager alvorens diens aanwijzingen niet in aanmerking te nemen en aan te melden voor plaatsingin Harreveld. Aangezien klager dadelijk, al voordat een beslissing omtrent plaatsing in Harreveld kon worden genomen en er nog slechts sprake was van aanmelding van de jeugdige bij Harreveld, bezwaar heeft ingediend tegen debeslissing om de jeugdige niet in Den Engh te plaatsen, is het niet meer gekomen tot overleg tussen de selectiefunctionaris en klager omtrent de voorgenomen beslissing om de jeugdige in Harreveld te plaatsen. Hoewel er dus geenoverleg tussen de selectiefunctionaris en klager heeft plaatsgehad alvorens te beslissen tot plaatsing in Harreveld, acht de beroepscommissie de handelwijze van de selectiefunctionaris gelet op het verloop van de besluitvorming indeze zaak niet onzorgvuldig.

Het vorenstaande in onderling verband en samenhang bezien komt de beroepscommissie tot het oordeel dat de beslissing van de selectiefunctionaris niet in strijd met de wet is en bij afweging van alle in aanmerking komende belangenook niet onredelijk of onbillijk kan worden genoemd. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. J.A.C. Bartels, voorzitter, drs. B. van Dekken en mr. H. Heijs, leden, bijgestaan door mr. E. van der Waal-van der Linden, secretaris, op 5 juni 2003.

Secretaris voorzitter

Naar boven