Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 18/0051/SGA, 9 januari 2018, schorsing
Uitspraakdatum:09-01-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          : 18/51/SGA

Betreft : [verzoeker]    datum: 9 januari 2018

 

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift, ingediend door mr. C. van Keulen, namens

[…], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de penitentiaire inrichting (p.i.) Almelo.

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde p.i. van 2 januari 2018, inhoudende een disciplinaire straf van 14 dagen opsluiting in een strafcel ingaande 2 januari 2018 om 15.00 uur en eindigend op 16 januari 2018 om 15.00 uur omdat bij een celcontrole in verzoekers cel een handelshoeveelheid van 35 gram hasj is gevonden.

De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het klaagschrift van 3 januari 2018 alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 8 januari 2018.

 

 

1.         De beoordeling

De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en beslist. Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat niet het geval.

Uit de inlichtingen van de directeur volgt dat op 2 januari 2018 een spitactie heeft plaatsgevonden op de leefafdeling van verzoeker. De gedetineerden zijn uit hun cel gehaald en overgebracht naar de BAD-afdeling voor fouillering en visitatie. Verzoekers cel is met behulp van een drugshond doorzocht en de hond sloeg aan op de magnetron. In de magnetron is toen de contrabande aangetroffen.

Namens verzoeker is aangevoerd dat verzoeker niks met de vondst te maken heeft en dat het niet is uit te sluiten dat de drugs op een ander moment door een andere gedetineerde ter bewaring in de magnetron zijn gestopt. Bovendien zijn in de cel van verzoeker verder geen drugs(gerelateerde) zaken aangetroffen waaruit kan worden afgeleid dat verzoeker zich bezighoudt met de handel in drugs dan wel dat de drugs voor eigen gebruik waren.

De voorzitter overweegt dat de gedetineerde in beginsel verantwoordelijk is voor de goederen die zich op zijn cel bevinden. Van omstandigheden die dit in verzoekers geval anders maken is niet gebleken. De directeur heeft bij zijn schriftelijke inlichtingen eerdere beslissingen tot strafoplegging van 30 augustus 2017, 22 november 2017 en 15 december 2017, aan verzoeker gevoegd in verband met positieve scores van >1000 op cannabis. Hieruit blijkt dat verzoeker zich in ieder geval bezighoudt met het gebruik van drugs.

Gelet op de Sanctiekaart 2016 Landelijk kan er voor het aantreffen van een handelshoeveelheid (>5gram) softdrugs een straf worden opgelegd van 14 dagen strafcel.

Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter heeft de directeur de disciplinaire straf in redelijkheid kunnen opleggen. Het verzoek zal derhalve worden afgewezen.

 

2.         De uitspraak

De voorzitter wijst het verzoek af.

 

Aldus gedaan door mr. A. van Waarden, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. S. Jousma, secretaris, op 9 januari 2018

 

 

                         

 

 

 

 

secretaris         voorzitter

 

Naar boven