Nummer : 18/25/SGA
Betreft : [verzoeker] datum: 5 januari 2018
De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift, ingediend door mr. F.W.M. Hopmans, namens
[…], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de penitentiaire inrichting Achterhoek.
Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde inrichting van 3 januari 2018, inhoudende de oplegging van een disciplinaire straf van vijf dagen opsluiting in een strafcel in verband met een positieve uitslag bij een urinecontrole op THC.
De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het klaagschrift van 3 januari 2018. De directeur heeft, ondanks rappel, niet gereageerd op het verzoek om inlichtingen.
1. De beoordeling
Verzoeker heeft aangevoerd dat aan hem op 3 januari 2018 een disciplinaire straf van opsluiting in een strafcel is opgelegd voor de duur van vijf dagen in verband met een positieve score op THC op 2 januari 2018. Nu – evenmin na rappel – door de directeur is gereageerd op het verzoek om inlichtingen van de voorzitter, gaat de voorzitter, bij gebreke aan andersluidende informatie, van het voorgaande uit.
De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en beslist. Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat het geval.
Gelet op het algemeen geldende beleid binnen de penitentiaire inrichting inzake sancties zoals neergelegd in (onder meer) de landelijk geldende Sanctiekaart 2016 waarin voor een positieve urinecontrole op softdrugs maximaal vijf dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel (eigen cel) is vermeld, is oplegging van een disciplinaire straf van vijf dagen opsluiting in een strafcel – hetgeen als een zwaardere straf wordt beschouwd dan opsluiting in eigen cel –, zonder nadere motivering waarom is afgeweken van het in de Sanctiekaart genoemde maximum, naar het voorlopig oordeel van de voorzitter onredelijk en onbillijk. Het verzoek zal daarom worden toegewezen.
2. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de beslissing van de directeur totdat de beklagcommissie op het beklag heeft beslist.
Aldus gedaan door mr. M.J. Stolwerk, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 5 januari 2018
secretaris voorzitter