Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 02/2655/GB, 13 juni 2003, beroep
Uitspraakdatum:13-06-2003

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 02/2655/GB

betreft: [klager] datum: 13 juni 2003

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 16 december 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], geboren op [1963], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 13 december 2002 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.

Klager is, bijgestaan door zijn raadsman mr. J.H.L.C.M. Kuijpers, op 21 februari 2003 door een lid van de Raad gehoord.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft beslist tot plaatsing van klager als afgestrafte in de extra beveiligde inrichtingen (EBI) Nieuw Vosseveld te Vught.

2. De feiten
2.1. Klager is sedert 23 mei 2000 gedetineerd. Sedert 24 juni 2002 verbleef hij op de afdeling voor beperkt gemeenschapsgeschikten van de penitentiaire inrichting (p.i.) Haaglanden. Op 17 december 2002 is hij op advies van deEBI-adviescommissie in de EBI geplaatst.

2.2. Klager ondergaat een gevangenisstraf van acht jaar met aftrek wegens het begaan van een misdrijf strafbaar gesteld in de artikelen 287, 302 en 304 van het Wetboek van Strafrecht, welke straf is ingegaan op 8 mei 2002. Dewettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 9 oktober 2005.

3. De standpunten
3.1. Klagers raadsman heeft, zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd.
In het onderhavige geval is sprake van een hernieuwde EBI plaatsing. Klager ontkent dat hij geruchten zou hebben verspreid over ontvluchtingplannen.
De GRIP-informatie, waar deze plaatsing op is gebaseerd, is in deze zaak niet overgelegd en kan derhalve niet gecontroleerd worden.
Er wordt gezegd dat er bij een medegedetineerde iets is gevonden dat op explosieven duidt: hebben we het dan over semtex of over lucifers?
Klagers strafrestant is tweeëneenhalf jaar. Hij verbleef in de locatie Scheveningen Zuid en zou op korte termijn naar een normaal regime gaan. Dan ligt het toch niet voor de hand dat hij ontvluchtingplannen zou hebben?
In september 2002 was er ook al sprake van belastende informatie. Toch is er toen geen aanleiding gezien klager in de EBI te plaatsen. Wat is thans de concrete informatie op basis waarvan die plaatsing nu wel gerealiseerd is?
Oude en gedateerde informatie wordt klager nu ook weer tegengeworpen, terwijl die oude informatie geen belemmering vormde hem naar de locatie Scheveningen Zuid over te plaatsen.
Klager heeft een keer onenigheid gehad met een Turkse man. Het kan toch niet zo zijn dat niet te controleren informatie die deze man aan de directeur heeft vermeld de conclusie rechtvaardigt dat klager ontvluchtingplannen zouhebben? Een enkele verklaring van een medegedetineerde kan tot een dergelijke ingrijpende maatregel nooit toereikend zijn. Zeker niet nu het belang van klager de normale detentiefasering te kunnen doorlopen zo groot is.

Klager heeft daaraan nog toegevoegd dat hij op 24 juni 2002 naar de locatie Scheveningen Zuid is overgeplaatst. Reeds anderhalve maand later zou er al belastende informatie zijn. Op 8 september 2002 heeft klager problemen met eenmedegedetineerde en dan blijkt ineens de belastende informatie zwaar genoeg om klager naar de EBI over te plaatsen. Hij verblijft inmiddels voor de vierde maal in de EBI. Klager vermoedt dat hij door zijn EBI verleden alle schijntegen heeft.

3.2. In het selectievoorstel van de directeur van de p.i. Haaglanden is aangegeven dat klager al geruime tijd is geplaatst op lijst 1 vlucht- en gemeengevaarlijken.
Op 8 september 2002 bereikte de directie informatie over een mogelijke poging tot ontvluchting cq gijzeling voor de feestdagen waarbij klager en twee andere gedetineerden een rol zouden spelen. De informatie is doorgespeeld naar hetGRIP, die het niet kan concretiseren. Op 31 oktober 2002 komt er hernieuwde informatie naar aanleiding waarvan het GRIP adviseert de betrokkenen in afzondering te plaatsen. Klager wordt overgeplaatst naar de landelijkeafzonderingsafdeling in Vught.

3.3. De selectiefunctionaris die klager op 28 november 2002 in Vught heeft gesproken in het kader van het voorstel tot plaatsing in de EBI heeft het volgende bericht.
Klager heeft twee maal eerder in de EBI gedetineerd gezeten.
Klager onderhoudt een nauwe relatie met een andere vluchtgevaarlijke gedetineerde, die eveneens in de EBI is geplaatst.
Tijdens zijn verblijf in de p.i. Haaglanden is tot twee maal toe informatie ontvangen over een op handen zijnde gewelddadige ontvluchtingspoging. Gezien klagers verleden, de aard van zijn delicten en de gewelddadigheden die hijtijdens zijn detentie ten toon heeft gespreid, wordt een gewelddadige ontvluchting niet uitgesloten geacht.
Daarmee is een (hernieuwde) plaatsing in de EBI geïndiceerd.

3.4. De selectiefunctionaris heeft bericht dat klager op 4 mei 2000 werd aangehouden door een arrestatieteam aangezien hij verdacht werd van een ernstig delict. Nader onderzoek leerde dat hij moet worden aangemerkt alsvuurwapengevaarlijk. Op 7 mei 2000 ontvluchtte hij uit het politiebureau door middel van grof geweld waarbij een arrestantenbewaarster het bewustzijn verloor. Op 23 mei 2000 werd klager wederom aangehouden. Gelet op zijnvluchtgevaarlijkheid is hij geplaatst op de landelijke afzonderingsafdeling van de p.i. „De Schie“.
Tijdens een eerdere detentie heeft klager op basis van gebleken vluchtgevaarlijkheid in de EBI verbleven. In dit verband wordt het volgende opgemerkt:
– 17 april 1994 in ingekomen ambtsberichten werd erop gewezen dat klager met behulp van ‘binnen en buiten’ zou trachten te ontvluchten tijdens een transport naar de rechtbank.
– 22 december 1994 aan de directeur van het h.v.b. „De Weg“ wordt een vervalst bevel tot schorsing van de voorlopige hechtenis gefaxt.
– 9 mei 1996 klager tracht te ontvluchten met anderen vanuit de p.i. „Breda“. Sprake was van een goed georganiseerde ontvluchtingspoging, welke ternauwernood kon worden verijdeld. Na het mislukken van de poging riep klager ondermeer tegen een personeelslid: ‘Wie mij aanraakt, vermoord ik.’ Een dag later werd op het dak van de inrichting een wapen gevonden. Uit ingekomen ambtsberichten bleek dat het wapen van klager afkomstig was.
– 28 juni 1996 klager wordt overgeplaatst naar de EBI.
– 5 oktober 1996 klager wordt door een medegedetineerde benaderd in verband met een poging tot uitbraak.
– 4 juli 1997 wordt klager uitgeplaatst.
– 26 januari 1998 wordt klager opnieuw in de EBI geplaatst nadat uit ingekomen ambtsberichten is gebleken dat klager in de p.i. „Overmaze“ voornemens was met anderen te ontvluchten, in het verlengde waarvan hij reeds de nodigevoorbereidingen had getroffen. Aannemelijk werd geacht dat hierbij sprake zou zijn van hulp van buitenaf en van het gebruik van geweld tegen personen en goederen.
Thans is klager veroordeeld tot acht jaar gevangenisstraf wegens ernstige delictpleging. Uit ingekomen berichten van 4 en 11 november 2002 blijkt dat sprake is van voornemens gericht op onttrekking aan de tenuitvoerlegging van deopgelegde gevangenisstraf. Het voornemen tot ontvluchting wordt in verband gebracht met de voornemens van een medegedetineerden waarmee klager nauwe banden onderhoudt. Bij deze medegedetineerde zijn aanwijzingen tot gebruik vanexplosieven op diens cel aangetroffen.
Ook zijn er aanwijzingen dat klager heeft getracht door middel van bezoek via derden goederen de inrichting te laten binnenkomen, die gebruikt zouden kunnen worden bij ene gewelddadige ontvluchting.
Een eventuele ontsnapping zou maatschappelijk onaanvaardbaar zijn en zou leiden tot maatschappelijke onrust en een ernstig geschokte rechtsorde.

4. De beoordeling
4.1. De EBI Nieuw Vosseveld is aangewezen als h.v.b. en gevangenis voor mannen en heeft een regime van beperkte gemeenschap en een extra beveiligingsniveau.

4.2. Op grond van artikel 6 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (15 augustus 2000, nummer 5042803/00/DJI), die op 1 oktober 2000 in werking is getreden, kunnen in de extra beveiligde inrichtinggedetineerden worden geplaatst die:
a. een extreem vluchtrisico vormen en een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen in termen van recidivegevaar voor ernstige geweldsdelicten, of
b. bij ontvluchting een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen, waarbij het vluchtrisico als zodanig hieraan ondergeschikt is.

4.3. Artikel 26 van voornoemde Regeling noemt de voorwaarden die in acht worden genomen bij de beslissing tot plaatsing in een EBI en de beslissing tot verlenging van het verblijf in een EBI elke zes maanden daarna.

4.4. De beroepscommissie overweegt het volgende.
De beslissing tot plaatsing van klagers in de EBI is mede gebaseerd op drie in november 2002 ingekomen ambtsberichten. Uit deze ambtsberichten zou volgen dat klager samen met een medegedetineerde bezig was voorbereidingen te treffengericht op een ontvluchting uit de EBI.
Bedoelde ambtsberichten zijn afkomstig van het GRIP. De in de ambtsberichten verwerkte informatie is, voorzover betrekking hebbend op klager, afkomstig van een anonieme bron.
Op grond van de ten tijde van de bestreden beslissing geldende GRIP-circulaire (van 28 juni 2002, nr. 5172795/02/DJI) dient de hiervoor bedoelde informatie te worden voorgelegd aan de landelijk officier van justitie, die toetst ofde informatie voldoende actueel, betrouwbaar en concreet is. Nu een dergelijk door de landelijk officier van justitie geaccordeerd advies ontbreekt, is de beroepscommissie van oordeel dat de door het GRIP aangedragen informatie geenrol mag spelen bij de beoordeling van de beslissing tot verlenging van klagers verblijf in de EBI.

De resterende informatie -klagers eerdere ontvluchtingpogingen, het door klager gepleegde delict, de terzake opgelegde langdurige gevangenisstraf, klagers gewelddadige houding binnen de inrichting en zijn nauwe contacten met eenandere vermeend vluchtgevaarlijke gedetineerde- is, in onderling verband en samenhang bezien, echter zwaarwegend genoeg om te concluderen dat klager een extreem vluchtrisico en een onaanvaardbaar risico vormt in termen vanrecidivegevaar voor ernstige geweldsdelicten. Het door en namens klager gevoerde verweer doet hier niet aan af. De beroepscommissie concludeert dan ook dat klager, gelet op het hiervoor overwogene, valt in de onder 4.2 bedoeldecategorie a. en in de daar bedoelde categorie b..

De beroepscommissie komt, gelet op het vorenstaande, tot het oordeel dat de beslissing klager te plaatsen in de EBI niet in strijd is met de wet en, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, evenmin als onredelijk ofonbillijk kan worden aangemerkt.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.R. Meijeringh, voorzitter, mr. A.G. Bosch en dr G.J. Fleers, leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Lispet, secretaris, op 13 juni 2003

secretaris voorzitter

Naar boven