Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 03/0250/TP, 18 juni 2003, beroep
Uitspraakdatum:18-06-2003

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 03/250/TP

betreft: [klager] datum: 18 juni 2003

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennis genomen van een op 30 januari 2003 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

tegen een beslissing van de Minister van Justitie, verder te noemen de Minister,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman mr. N.A. Heidanus om het beroep schriftelijk toe te lichten.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft de termijn waarbinnen klager in een inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden (tbs-inrichting) had moeten zijn geplaatst met ingang van 8 februari 2003 verlengd tot 9 mei 2003.

2. De feiten
Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 9 maanden met aftrek en ter beschikking gesteld met bevel dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
De terbeschikkingstelling (tbs) van klager is ingegaan op 14 mei 2002. Sindsdien heeft klager in afwachting van zijn plaatsing in een tbs-inrichting als passant verbleven in de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Noord, locatie DeGrittenborgh, te Hoogeveen. Klager is op 28 februari 2003 geplaatst in de Dr. Henri van der Hoevenkliniek te Utrecht.

3. De standpunten
Klager heeft het beroep in zijn beroepschrift als volgt toegelicht. Hij is het niet eens met de verlengingsbeslissing, die hij op 27 januari 2003 heeft ontvangen. Hij is al passant vanaf 15 mei 2002. Zijn passantentermijn zal noglanger gaan duren, omdat de Minister hem nog niet heeft geselecteerd voor een tbs-inrichting.

Namens de Minister is inzake het beroep het volgende standpunt naar voren gebracht.
Het beroep zal ongegrond zijn. Klager kon ten tijde van de bestreden beslissing wegens het tekort aan tbs-plaatsen nog niet in een tbs-inrichting worden geplaatst. Ten tijde van de bestreden beslissing verbleef klager negen maandenin een p.i. Een dergelijke duur is niet zodanig lang dat de bestreden beslissing op die enkele grond onredelijk en onbillijk is.
Er bestond geen aanleiding ten aanzien van klager af te wijken van de volgorde van plaatsing in tbs-inrichtingen die primair wordt bepaald door de aanvangsdatum van de tbs. Niet is gebleken dat hij met voorrang boven anderetbs-passanten in een tbs-inrichting moest worden geplaatst. De Minister had ten tijde van het nemen van de bestreden beslissing vanuit de inrichting van klagers verblijf geen signalen ontvangen dat klagers situatie in de p.i.onhoudbaar zou zijn en/of dat van detentieongeschiktheid moest worden gesproken. Blijkens de overgelegde medische verklaring d.d. 3 maart 2003 is klagers psychische conditie niet zodanig dat hij als ongeschikt voor verblijf in eenp.i. moest worden aangemerkt.

4. De beoordeling
Zoals de beroepscommissie in haar uitspraak d.d. 9 februari 1998 (C 97/28) heeft overwogen leidt een beslissing van de Minister tot verlenging van de passantentermijn wegens capaciteitstekort niet zonder meer tot gegrondverklaringvan het beroep. Volgens bestendige jurisprudentie van de beroepscommissie kan het beroep leiden tot gegrondverklaring indien de duur van de passantentermijn onredelijk en onbillijk moet worden geacht en/of de psychische conditie vande tbs-passant zodanig is dat hij als ongeschikt voor verder verblijf in een p.i. moet worden aangemerkt.

Uit het onderzoek in de onderhavige zaak is voldoende komen vast te staan dat klager ten tijde van de bestreden beslissing als gevolg van het capaciteitstekort niet kon worden geplaatst in een tbs-inrichting. Ook is voldoendeaannemelijk geworden dat de Minister bij zijn beslissing op dit punt niet is afgeweken van zijn beleid om de volgorde van plaatsing van tbs-gestelden in een tbs-inrichting te laten bepalen door de volgorde van de data waarop deterbeschikkingstellingen van klager en de overige tbs-gestelden zijn ingegaan.

De totale duur van het verblijf van klager als passant in p.i. was ten tijde van de bestreden beslissing nog niet zodanig lang dat de bestreden beslissing tot verlenging van de passantentermijn, bij afweging van alle in aanmerkingkomende belangen, onredelijk of onbillijk moet worden geacht.

Uit de medische verklaring d.d. 3 maart 2003 van de Forensisch Psychiatrische Dienst Assen blijkt dat de psychische conditie van klager op dat moment niet van dien aard was dat een verder verblijf in een p.i. als onverantwoord moestworden beschouwd.
De beroepscommissie gaat er derhalve van uit dat er ten tijde van de bestreden beslissing geen aanleiding bestond om klager bij voorrang in een tbs-inrichting te plaatsen.

De beroepscommissie is, gelet op het vorenoverwogene, van oordeel dat de bestreden beslissing tot verlenging van de passantentermijn van 8 februari 2003 tot 28 februari 2003, de datum van plaatsing van klager in de Dr. Henri van derHoevenkliniek, niet in strijd is met de wet.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, mr. S.L. Donker en drs. G.A.M. Mensing, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 18 juni 2003

secretaris voorzitter

Naar boven