nummer: 17/2817/TB
betreft: [klager] datum: 19 januari 2018
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. ing. M.J. Jansma, namens
[…], verder te noemen klager, gericht tegen een beslissing van 17 augustus 2017 van de (toenmalige) Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verder te noemen de verweerder, alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.
Ter zitting van de beroepscommissie van 15 december 2017, gehouden in het justitieel complex Zaanstad, zijn gehoord klagers raadsman, mr. ing. M.J. Jansma, en namens de verweerder […], werkzaam bij de Dienst Justitiële Inrichtingen van het ministerie van Justitie en Veiligheid.
Klagers raadsman heeft meegedeeld dat klager na overleg met zijn behandelcoördinator heeft laten weten niet ter zitting te zullen verschijnen.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De verweerder heeft beslist klager te plaatsen in een longstayvoorziening van de Pompestichting, locatie Vught (hierna: de inrichting).
2. De feiten
Aan klager is eerder, in 2008, een gemaximeerde terbeschikkingstelling (tbs) opgelegd. Hij is in dat verband in 2009 geplaatst in de Van der Hoeven Kliniek te Utrecht en vervolgens in FPC De Kijvelanden te Poortugaal. In 2010 is hij overgeplaatst naar FPC Dr. S. van Mesdag (ZISZ-afdeling). In 2012 is klagers tbs beëindigd en is zijn verblijf in FPC Dr. S. van Mesdag voortgezet op basis van een rechterlijke machtiging. In 2014 is klager bij onherroepelijke uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden ter zake van poging tot doodslag ontslagen van alle rechtsvervolging en wederom ter beschikking gesteld met bevel tot verpleging. Op die titel is zijn verblijf in FPC Dr. S. van Mesdag voortgezet (beslissing van 26 augustus 2015). Deze inrichting heeft op 18 februari 2016 verzocht klager in een longstayvoorziening te plaatsen. Op 8 juli 2016 heeft de Landelijke Adviescommissie Plaatsing Longstay Forensische Zorg (LAP) geadviseerd aan klager de longstaystatus toe te kennen. Vervolgens is klager op 15 augustus 2017 gehoord over de voorgenomen plaatsing in een longstayvoorziening. Op 17 augustus 2017 heeft de verweerder daartoe beslist.
3. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Verwezen wordt naar het advies van de RSJ van 25 november 2015 “Risico’s en knelpunten in de longstay”. De raadsman is een aantal keren op bezoek geweest op de ZISZ-afdeling te Vught en hem is hetzelfde opgevallen als de RSJ. Tussen het personeel in Vught en dat in Groningen bestaat een substantieel verschil. Het personeel in Vught draagt een uniform van p.i.w.’ers en is qua bejegening meer gericht op beveiliging, terwijl het personeel in FPC Dr. S. van Mesdag meer gericht is op zorg. De ZISZ-afdeling, waar klager thans verblijft, is qua omgeving en klimaat erger dan de meeste gevangenissen en vormt voor klager een achteruitgang in vergelijking met zijn verblijf op de ZISZ-afdeling in Groningen. Op de ZISZ-afdeling in Vught gaat hierdoor klagers kwaliteit van leven achteruit. Deze zorg wordt gedeeld door psychiater C. en psycholoog S., die klager hebben onderzocht in het kader van de aanvraag tot plaatsing van klager in een longstayvoorziening. Zij adviseren juist klager niet over te plaatsen naar een longstayvoorziening maar naar een andere inrichting.
Verwezen wordt naar het juridisch toetsingskader als vermeld in artikel 11 van de Bvt en paragraaf 3.1 van het Beleidskader Longstay Forensische Zorg. In deze zaak is niet voldaan aan punt 4 van de instroomcriteria: klager heeft enkel verbleven in FPC Dr. S. van Mesdag en heeft niet conform “state of the art” behandeling ondergaan “in twee behandelsettingen”. De uitzondering daarop – te weten dat bij bepaalde individuen die zeer gevoelig zijn voor decompensatie een multidisciplinair onderzoek op indicatie door de LAP de tweede behandelpoging kan vervangen – doet zich hier niet voor. Klager ging nota bene periodiek naar het UMCG voor het ondergaan van een ECT, welke behandeling overigens inmiddels is beëindigd. Klager accepteert dwangmedicatie. Klager heeft langdurig in FPC Dr. S. van Mesdag verbleven op de ZISZ-afdeling. Hierdoor kan een te eenzijdige visie zijn ontstaan. Dit reële risico wordt ook vermeld in genoemd advies van de RSJ op blz. 12. Daarnaast is het indexdelict gepleegd in FPC Dr. S. van Mesdag. Concrete aanwijzingen voor een te eenzijdig beeld volgen uit het verslag van klagers mentor in Vught. Het eenzijdige beeld is ook terug te zien in over klager opgemaakte rapporten. Opvallend is dat bijna niet wordt stilgestaan bij de oorzaak van klagers continue psychotische toestand. Uit de rapporten blijkt niet of de psychoses een organische oorsprong hebben, voortkomen uit middelengebruik uit het verleden of een post-traumatische oorsprong hebben. Ditzelfde geldt voor het zicht op klagers trauma’s. Men komt niet verder dan dat klager op 14-jarige leeftijd uit Liberia naar Nederland is gekomen en dat men niet zeker weet of hij kindsoldaat is geweest. Geen navraag is gedaan bij klagers moeder en broer. Opvallend is dat klagers vader in 2001 is overleden en klager daarna ontspoorde en zijn opnames startten. Een mogelijk verband daartussen is niet onderzocht.
Uit het bovenstaande volgt dat er inhoudelijke argumenten zijn klager na gedegen onderzoek in een tweede behandelsetting alle behandelmogelijkheden te laten ondergaan. Er is twijfel of klager uitbehandeld is. De raadsman had het voorgaande ook graag voorgelegd aan de LAP maar die mogelijkheid is hem niet geboden. In een e-mail van de LAP aan de raadsman (getoond ter zitting aan de beroepscommissie) staat dat pas na de LAP-vergadering van 17 juni 2017 is gebleken dat niet mr. K. maar mr. ing. M.J. Jansma klager bijstond en dat deze gang van zaken ertoe heeft geleid dat de raadsman niet in de gelegenheid is gesteld schriftelijke opmerkingen in te dienen. De LAP heeft daarvoor excuses aangeboden.
Als de beroepscommissie niet de opdracht kan geven klager te plaatsen in een ander FPC, dan wordt verzocht om het beroep gegrond te verklaren en de Minister opdracht te geven de LAP een nieuw advies te doen uitbrengen waarbij de raadsman wel in de gelegenheid zal worden gesteld om schriftelijk te reageren.
Namens de verweerder is inzake het beroep het volgende standpunt naar voren gebracht. Klager verbleef vanaf 30 augustus 2010 in FPC Dr. S. Van Mesdag, eerst in het kader van een gemaximeerde tbs en daarna op basis van een rechterlijke machtiging. Tot dat laatste is besloten omdat de behandel- en beveiligingsmogelijkheden in een reguliere GGZ-voorziening ontoereikend werden geacht. De huidige tbs is opgelegd naar aanleiding van een geweldsdelict tegen een medewerker van FPC Dr. S. van Mesdag op 5 april 2013. Uit de longstayaanvraag van die inrichting volgt dat het delictgevaar niet is teruggebracht naar een aanvaardbaar niveau. Er is sprake van een zeer instabiel, chronisch psychotisch toestandsbeeld en het gevaar op uiterst onvoorspelbare agressie jegens klager zelf of jegens anderen is hoog. Een zeer hoge mate van beveiliging en externe controle zijn noodzakelijk. Er is langdurig sprake van een uitzichtloze situatie en er worden geen mogelijkheden gezien voor behandelinterventies. De enige mogelijkheid is plaatsing in een high security longstayvoorziening. De longstayaanvraag is gebaseerd op het verloop van de huidige tbs, de voorgaande gemaximeerde tbs en de tussenliggende periode dat klager op basis van een rechterlijke machtiging in de kliniek verbleef. Het verblijf in FPC Dr. S. Van Mesdag vóór de in 2014 opgelegde tbs mag worden meegewogen om tot de conclusie te komen dat klager een “state of the art” behandeling is geboden. Psychiater C. en psycholoog S. ondersteunen in hun rapporten de longstayplaatsing. Wel vragen zij zich af of binnen de huidige longstayvoorzieningen wel mogelijkheden bestaan de combinatie van de benodigde zeer intensieve psychiatrische zorg en het hoge beveiligingsniveau te bieden. Niet bekend is of C. en S. de ZISZ-voorziening te Vught kennen. Momenteel kan enkel op deze ZISZ-afdeling de benodigde specialistische zorg en het noodzakelijke hoge beveiligingsniveau worden geboden. De eerder genoemde twijfel van de rapporteurs is van praktische aard en zou niet mogen meewegen bij de inhoudelijke beoordeling van de vraag of een longstaystatus geïndiceerd is. Overplaatsing naar een andere tbs-kliniek is, gelet op klagers voorgeschiedenis en het ontbreken van behandelmogelijkheden niet zinvol.
Ten aanzien van het LAP-advies: Misschien had de LAP de raadsman moeten informeren, maar de raadsman heeft in deze beroepsprocedure gelegenheid gehad een en ander toe te lichten. De LAP heeft geadviseerd tot toekenning van de longstaystatus. Het behandelverloop gedurende de gemaximeerde tbs en gedurende de rechterlijke machtiging zijn hierbij in aanmerking genomen. Er was geen sprake van een wezenlijke verbetering. ECT heeft kennelijk geleid tot minder heftige psychotisch geïnduceerde agressieve impulsontladingen, maar dit doet aan het advies niet af.
4. De beoordeling
Ten aanzien van de procedure bij de LAP heeft te gelden dat die commissie geen rechterlijke instantie is maar slechts advies uitbrengt aan de verweerder (thans: de Minister) en zelf geen enkele beslissing neemt over de rechtspositie van terbeschikkinggestelden, zoals klager. Niet valt in te zien aan welke rechtsregel enige aanspraak op inbreng van de raadsman in de procedure van de LAP kan worden ontleend. De omstandigheid dat de LAP in de regel de advocaat van de tbs’er in staat stelt schriftelijk opmerkingen in te dienen, brengt niet mee dat het nalaten daarvan in de onderhavige zaak kan leiden tot gegrondverklaring van het beroep.
Bij de (over)plaatsing van ter beschikking gestelden dient, op grond van artikel 11, tweede lid, van de Bvt het volgende in de overwegingen te worden betrokken:
a) de eisen die de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de ter beschikking gestelde voor de veiligheid van anderen dan de tbs-gestelde of de algemene veiligheid van personen of goederen stelt, en
b) de eisen die de behandeling van de tbs-gestelde gezien de aard van de bij hem geconstateerde gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens stelt.
Volgens het huidige longstaybeleid komt een ter beschikking gestelde, met inachtneming van de voornoemde eisen van artikel 11, tweede lid, van de Bvt, in aanmerking voor plaatsing in een longstayvoorziening, indien
a) blijkens recente risicotaxatie risico bestaat dat hij een ernstig delict pleegt en het risico voor fysieke schade van anderen zodanig groot is dat de maatschappij daartegen moet worden beschermd,
b) beveiliging naast eventuele zorg nodig is om te voorkomen dat hij tot een onder a) bedoeld ernstig delict komt,
c) het delictrisico niet zodanig is afgenomen dan wel beheersbaar is geworden dat hij buiten de onder b) bedoelde vormen van beveiliging en toezicht kan,
d) hij conform ‘state of the art’ alle behandelmogelijkheden heeft ondergaan, bij voorkeur in twee behandelsettingen, zonder dat dit heeft geleid tot een substantiële vermindering van het delictgevaar, en
e) er geen mogelijkheid is tot plaatsing in de Geestelijke Gezondheidszorg vanwege het vereiste hoge beveiligingsniveau.
Gelet op de uitgebrachte rapporten en adviezen omtrent klagers diagnose, behandelbaarheid en delictgevaarlijkheid, waaronder de aanvraag van de longstaystatus, de rapporten van psychiater C. en psycholoog S. van 19 mei 2016 en het advies van de LAP, die naar het oordeel van de beroepscommissie alle voldoende zorgvuldig tot stand zijn gekomen en betrokken kunnen worden bij de vraag naar de noodzaak klager te doen verblijven in een longstayvoorziening, heeft de verweerder er in redelijkheid van uit mogen gaan dat voortzetting van klagers verblijf in FPC Dr. S. van Mesdag niet langer aan het doel daarvan beantwoordde, dat klager aan alle criteria voor plaatsing op een longstay-afdeling voldoet en dat derhalve een longstayvoorziening vooralsnog als de meest aangewezen plaats voor tenuitvoerlegging van de tbs moet worden aangemerkt.
Hierbij is met name in aanmerking genomen dat klager vanwege een ernstige, therapieresistente psychose niet behandelbaar is gebleken en als voortdurend delictgevaarlijk wordt aangemerkt.
Voor het (in de bestreden beslissing besloten liggende) oordeel dat klager een “state of the art” behandeling is geboden kon worden meegewogen dat klager, die sinds 2001 op basis van rechterlijke machtigingen in psychiatrische ziekenhuizen verbleef, in het kader van een gemaximeerde tbs in 2009 in de Van der Hoeven Kliniek en FPC De Kijvelanden is behandeld en sinds 2010 in FPC Dr. S. van Mesdag op de ZISZ-afdeling verbleef, aanvankelijk in het kader van de hem opgelegde, gemaximeerde tbs, nadien op basis van een rechterlijke machtiging.
Anders dan de raadsman heeft betoogd, behelzen de rapporten van voornoemde psychiater C. en psycholoog S. niet dat zij hebben geadviseerd klager niet in een longstayvoorziening te plaatsen. Psychiater C. heeft daarentegen opgemerkt zich goed in de aanvraag daartoe te kunnen verplaatsen, waarbij hij in aanmerking heeft genomen dat de behandelaars van FPC Dr. S. van Mesdag alles hebben gedaan wat in hun mogelijkheden lag om de toestand van klager te verbeteren. Psycholoog S. is tot een zelfde conclusie gekomen. De twijfel die beide rapporteurs hebben uitgesproken over de mogelijkheden binnen de longstay voor wat betreft het vereiste hoge beveiligingsniveau en de benodigde zeer intensieve zorg, doet daar niet aan af.
Het hiervoor overwogene in aanmerking genomen kan de beslissing klager in een longstayvoorziening van de Pompestichting te plaatsen, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.
De beroepscommissie zal het beroep ongegrond verklaren.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A.M. van Woensel, voorzitter, mr. C.A.M. Schaap-Meulemeester en drs. W.A.Th. Bos, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 19 januari 2018.
secretaris voorzitter