Nummer: 17/3066/GB
Betreft: [Klager] datum: 23 januari 2018
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M.C. Levy, namens
[…], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 8 september 2017 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,
alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft klagers verzoek tot plaatsing uit de Terroristenafdeling (TA) afgewezen.
2. De feiten
Klager is sedert 2 september 2014 gedetineerd. Hij verbleef op de TA van de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught, waar een individueel regime geldt. Op 15 mei 2017 is klager overgeplaatst naar de TA van de locatie De Schie. Op 18 september 2017 is hij overgeplaatst naar de TA van de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught.
3. De standpunten
3.1. Namens klager is het beroep als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Klager heeft verzocht om uitplaatsing uit de TA. Uit de dwingende formulering van artikel 26a van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (de Regeling) volgt dat de gedetineerde bij een strafrestant van tenminste vier maanden en ten hoogste een jaar dient te worden uitgeplaatst, tenzij sprake is van de in dat artikel genoemde uitzonderingen. De wetgever heeft vereist dat een gedetineerde wordt uitgeplaatst naar een reguliere detentiesetting in het kader van de voorbereiding op zijn terugkeer in de maatschappij. De selectiefunctionaris heeft enkel gesteld dat sprake is van een situatie als genoemd in artikel 20a, onder c. van de Regeling. Indien de selectiefunctionaris zich op het standpunt zou stellen dat sprake is van de uitzondering als genoemd in artikel 26a, onder c. van de Regeling meent klager dat dit niet blijkt uit de motivering van de beslissing. Deze uitzondering is immers enkel van toepassing, indien gedurende het laatste jaar van het verblijf op de TA sprake zou zijn geweest van het verkondigen of verspreiden van een boodschap van radicalisering. Uit het besluit blijkt niet dat hier in de periode van 5 september 2016 tot en met 5 september 2017 sprake van is geweest. De ‘VERA-2r rapportage’ dateert kennelijk van 31 augustus 2017 en kan daarom geen aanleiding geven tot een dergelijke conclusie. Evenmin kan een dergelijke conclusie worden getrokken uit het advies van de directeur van de locatie De Schie. Klager beschikt niet over het advies van het Openbaar Ministerie van 10 augustus 2017, waaruit zou volgen dat sprake is van een zeer hoog risico op verspreiding van een radicaal gedachtegoed binnen detentie. Bovendien is klager van mening dat het enkele risico op verspreiding van een radicaal gedachtegoed geen reden kan vormen uitplaatsing te weigeren. Gelet op artikel 26a, onder c., van de Regeling is immers enkel relevant of een dergelijke verspreiding het laatste jaar op de TA heeft plaatsgevonden. Daarvan is geen sprake. Klager verzoekt de beroepscommissie om de selectiefunctionaris op te dragen hem uit de TA te plaatsen.
3.2. De selectiefunctionaris heeft de afwijzing van genoemd verzoek als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Klager is op 10 december 2015 in eerste aanleg veroordeeld voor het plegen van een terroristisch misdrijf en verkondiging / verspreiding van radicalisering. Dit betekent dat klager zowel op grond van artikel 20a, onder b. (terroristisch misdrijf) als artikel 20a, onder c. (verkondiging / verspreiding radicalisering) van de Regeling op de TA verbleef. Op klagers verblijf op grond van artikel 20a, onder c. is artikel 26b van de Regeling van toepassing en niet artikel 26a. Na de bestreden beslissing is klagers verblijf op de TA uitsluitend op grond van artikel 20a, onder c. van de Regeling voortgezet. De bestreden beslissing van 8 september 2017 is tevens de eerste verlenging in de zin van artikel 26b van de Regeling. Voordien was verlenging niet nodig, omdat klager reeds op grond van artikel 20a, onder b. van de Regeling op de TA verbleef. De selectiefunctionaris is van mening dat de bestreden beslissing voldoende is gemotiveerd.
Voorts voert de selectiefunctionaris aan dat aan klager gedurende zijn (eerste) verblijf op de TA van de p.i. Vught een aanzienlijk aantal disciplinaire straffen en ordemaatregelen is opgelegd (in totaal zestien), vanwege verstoring van de orde en de veiligheid op de afdeling. Hierbij betrok klager vaak ook medegedetineerden; hij bewoog hen ertoe in verzet te komen. Op 16 maart 2016 is klager vanwege agressief verbaal en (dreigend) fysiek gedrag, verzet en het niet opvolgen van instructies van het personeel voor vijf maanden op de afdeling voor beheersproblematische gedetineerden van de p.i. Vught geplaatst. Gedurende zijn verblijf in de locatie De Schie viel klager op als leider en als iemand die zaken naar zijn eigen hand probeert te zetten.
Uit het negatieve advies van het OM komt naar voren dat bij klager van een positieve gedragsontwikkeling geen sprake is geweest, terwijl het risico op radicalisering en rekrutering van andere categorieën gedetineerden geenszins is afgenomen. Klager is nog steeds in hoge mate toegewijd aan een ideologie die geweld rechtvaardigt en hij lijkt tijdens zijn detentie verhard te zijn in zijn opvattingen en zijn haat richting Nederland / de westerse wereld. Het OM onderbouwt dit met concrete voorbeelden. Ook verwijst het OM naar informatie van het Gedetineerden Recherche Informatie Punt van 29 maart 2017, waaruit blijkt van opruiende gesprekken tussen klager en de voor de moord op Theo van Gogh veroordeelde gedetineerde B.
Verder volgt uit de VERA-2r rapportage dat sprake is van een hoog risico dat klager een radicaal gedachtegoed zal verspreiden binnen de detentiesetting. Ook uit de omstandigheid dat klager op 15 september 2017 op advies van de directeur van de locatie De Schie is overgeplaatst naar de TA van de p.i. Vught vanwege zijn invloed op diverse medegedetineerden, blijkt dat klager op de TA thuishoort en niet in aanmerking komt voor uitplaatsing. Gelet op dit laatste advies van de directeur van de locatie De Schie moet het eerdere positieve selectieadvies van de directeur van de locatie De Schie strekkende tot uitplaatsing uit de TA naar mening van de selectiefunctionaris als achterhaald worden beschouwd. De inhoud van het selectieadvies bevat geen argumenten die aanleiding geven voor het standpunt dat uitplaatsing mogelijk is. Klagers persoonlijke belangen maken dit niet anders omdat het doel van plaatsing op de TA prevaleert boven klagers persoonlijke belang.
4. De beoordeling
4.1. Artikel 20a van de Regeling luidt als volgt:
“In de Terroristen Afdeling worden gedetineerden geplaatst die:
a. verdacht worden van een terroristisch misdrijf;
b. al dan niet onherroepelijk veroordeeld zijn wegens een terroristisch misdrijf;
c. voor of tijdens hun detentie een boodschap van radicalisering verkondigen of verspreiden daaronder mede begrepen wervingsactiviteiten voor doeleinden die in strijd zijn met de openbare orde en veiligheid dan wel de orde of veiligheid in de inrichting;
tenzij uit informatie van het GRIP of het Openbaar Ministerie voortvloeit dat plaatsing op een Terroristen Afdeling niet is geïndiceerd.”
Artikel 26a van de Regeling luidt:
“Een in een Terroristen Afdeling verblijvende gedetineerde als bedoeld in artikel 20a onder b. die eenderde deel van de aan hem onherroepelijk opgelegde vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel heeft ondergaan en wiens strafrestant tenminste vier maanden en ten hoogste één jaar bedraagt, wordt uit de Terroristen Afdeling geplaatst, tenzij:
a. er sprake is van een uitlevering of dreigende uitlevering;
b. er sprake is van een verhoogd maatschappelijk risico bij ontvluchting;
c. er gedurende het laatste jaar van het verblijf op de Terroristen Afdeling sprake is geweest van het verkondigen of verspreiden van een boodschap van radicalisering daaronder mede begrepen wervingsactiviteiten voor doeleinden die in strijd zijn met de openbare orde en veiligheid dan wel de orde of veiligheid in de inrichting.”
Artikel 26b van de Regeling luidt:
“De selectiefunctionaris neemt ten aanzien van gedetineerden als bedoeld in art. 20a onder c ambtshalve elke twaalf maanden een besluit omtrent de verlenging van het verblijf in een Terroristen Afdeling. De eerste besluitvorming over verlenging of beëindiging van het verblijf in een Terroristen Afdeling vindt plaats twaalf maanden na de plaatsing van betrokkene in een Terroristen Afdeling.”
4.2. Uit de stukken volgt dat klager in eerste aanleg is veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar voor onder meer opruiing tot het plegen van terroristische misdrijven, deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van terroristische misdrijven, aanzetten tot haat en belediging. De fictieve einddatum van klagers detentie is thans gesteld op 31 augustus 2018.
4.3. De selectiefunctionaris heeft zich op het standpunt gesteld dat klager voorheen zowel op grond van artikel 20a, onder b. als c. van de Regeling op de TA verbleef, maar klagers verblijf op de TA thans enkel nog gestoeld is op artikel 20a, onder c., van de Regeling. Derhalve is de vraag aan de orde of de selectiefunctionaris op grond van voormeld artikel in redelijkheid kon beslissen tot afwijzing van klagers verzoek tot uitplaatsing uit de TA. Vast staat dat artikel 26a van de Regeling niet van toepassing is op gedetineerden die op grond van artikel 20a, onder c., op de TA verblijven.
4.4 Klager is onder meer veroordeeld voor opruiing tot een terroristisch misdrijf en verspreiding van geschriften en afbeeldingen waarin wordt opgeruid tot een terroristisch misdrijf. Gelet hierop is dan ook voldoende vast komen te staan dat klager voor zijn detentie een boodschap van radicalisering heeft verkondigd of verspreid. Dit kan een grond voor verblijf op de TA vormen. Wat het voortduren van klagers verblijf op de TA op genoemde grond betreft blijkt uit de stukken dat klager op 15 september 2017 – ondanks een eerder positief advies van de directeur van de locatie De Schie tot uitplaatsing uit de TA – op verzoek van de directeur van de locatie De Schie is overgeplaatst naar de TA van de p.i. Vught, omdat klager invloed op diverse gedetineerden zou hebben. Voorts volgt uit de stukken dat de advocaat-generaal bij het ressortsparket Den Haag op 10 augustus 2017 negatief heeft geadviseerd op klagers verzoek om uitplaatsing uit de TA, omdat bij hem geen sprake is geweest van een positieve gedragsontwikkeling en het risico op radicalisering en rekrutering van andere categorieën gedetineerden niet is afgenomen. Daarbij wordt onder meer verwezen naar een GRIP-rapportage van 29 maart 2017, waaruit – onder meer – volgt dat op 20 en 21 maart 2017 opruiende gesprekken tussen klager en de heer B. (veroordeeld voor de moord op Theo van Gogh) zijn opgevangen. Verder volgt uit de VERA-2r rapportage van 31 augustus 2016 dat klager in hoge mate is toegewijd aan een ideologie die geweld rechtvaardigt. Op basis van het onderzoek bestaat een zeer hoog risico dat klager actief een radicaal gedachtegoed zal verspreiden binnen detentie. Gedurende zijn detentie heeft klager geen blijk gegeven van een veranderde opvatting over zijn ideologische waarden en normen.
Genoemde omstandigheden in onderlinge samenhang bezien kan de beslissing tot afwijzing van klagers verzoek tot uitplaatsing uit de TA niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter, mr. A.T. Bol en J.G.A. van den Brand, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 23 januari 2018.
secretaris voorzitter