Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/3364/TA, 16 januari 2018, beroep
Uitspraakdatum:16-01-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:           17/3364/TA

betreft: [klager] datum: 16 januari 2018

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van het bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van […], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 3 oktober 2017 van de alleensprekende beklagrechter bij FPC De Kijvelanden te Poortugaal, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 15 december 2017, gehouden in de het justitieel complex Zaanstad, zijn gehoord klager en zijn raadsvrouw, mr. T. Urbanus, alsmede

[…], hoofd behandeling, […], en […], juridisch medewerker bij FPC De Kijvelanden.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraken van de beklagrechter

Het beklag betreft de beslissing van 17 augustus 2017 tot voortzetting van een a-dwangbehandeling voor ten hoogste drie maanden (K-2017-000254).

De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

 

2.         De standpunten

Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.

Van klager gaat geen gevaar uit. Personeel van de inrichting zoekt bij elke opvallende gebeurtenis een psychotische reden. Het beeld bestaat dat bij klager sprake is van een ernstige psychose, maar het personeel geeft alleen aan wat slecht gaat bij klager, niet ook wat goed gaat. Klager heeft in FPC De Kijvelanden nooit verbaal of fysiek agressief gedrag getoond. Ook aan de overige voorwaarden van artikel 16b van de Bvt voor een a-dwangbehandeling is niet voldaan, zodat er geen noodzaak is a-dwangbehandeling toe te passen. Het door de inrichting veronderstelde gevaar is louter gebaseerd op het indexdelict en klagers justitiële verleden. Enige ontregeling heeft zich bij klager niet voorgedaan sinds hij in de inrichting verbleef, ook niet toen hij langere tijd geen medicatie gebruikte. Maar als wel kan worden aangenomen dat aan het gevaarscriterium is voldaan, dan is er nog geen noodzaak dwangmedicatie in te zetten. Bij klager is eerder b-dwangmedicatie toegepast omdat hij met medicatie zou smokkelen, maar dat verwijt was gebaseerd op het feit dat de medicatie niet was terug te vinden in klagers bloedspiegel, terwijl inmiddels al lang duidelijk is dat de oorzaak daarvan buiten klager ligt. Het is onduidelijk waarom klager niet de kans krijgt vrijwillig mee te werken aan de inname van medicatie.

Klager heeft ter zitting desgevraagd te kennen gegeven geen medicatie nodig te hebben en hij zal deze ook niet vrijwillig innemen. Hij vindt dat hij thans lang genoeg medicatie heeft gebruikt en dat hij zonder medicatie zijn behandeling verder kan vervolgen.

Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt schriftelijk toegelicht.

Zonder medicatie wordt klager psychotisch. Als hij daarna weer medicatie krijgt, duurt het enige tijd voordat het effect ervan zichtbaar wordt. Voorkomen moet worden, ook in het belang van klagers gezondheid, dat hij weer afglijdt. Nu klager a-dwangbehandeling ondergaat, nemen de symptomen van de psychose langzaam af. Psycho-educatie is moeilijk omdat klager en de inrichting het niet eens zijn over het ziektebeeld. Het is noodzakelijk de lopende a-dwangbehandeling voort te zetten vanwege het grote risico op een fysiek gewelddadig incident op korte termijn zodra klager geen adequaat antipsychoticum gebruikt. Momenteel zijn er nog psychotische belevingen; halolperidol is nog niet adequaat ingesteld. Voor verdere stappen in de behandeling is verhoging of eventueel wijziging van de medicatie noodzakelijk. Van het voortzetten van de dwangbehandeling wordt verwacht dat klager beter aan de behandeling kan meewerken en inschatbaar wordt. Op dit moment zijn geen redelijke alternatieven voorhanden die ditzelfde effect bereiken.

           

3.         De beoordeling

Op grond van artikel 16c in verbinding met artikel 16b, onder a, Bvt kan het hoofd van de inrichting beslissen tot het toepassen van een zogenoemde a-dwangbehandeling, indien aannemelijk is dat zonder die behandeling het gevaar, dat de stoornis van de geestvermogens de verpleegde doet veroorzaken, niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. De a-dwangbehandeling is er vooral op gericht te voorkomen dat een verpleegde langdurig in een inrichting moet verblijven. Er behoeft geen sprake te zijn van (dreiging) van onmiddellijk gevaar zoals bij de overige vormen van dwangbehandeling als bedoeld in artikel 26 Bvt en artikel 16b, onder b, Bvt.

Ingevolge artikel 16c, vijfde lid, Bvt kan de a-dwangbehandeling worden voortgezet indien dit noodzakelijk is.

In artikel 16c van de Bvt en hoofdstuk 10 (onvrijwillige geneeskundige behandeling) van het Reglement verpleging ter beschikking gestelden (Rvt) zijn de procedurele vereisten neergelegd waaraan de beslissingen tot het opleggen van een a-dwangbehandeling en de voortzetting daarvan moeten voldoen.

De schriftelijke verklaring van de behandelend psychiater van 9 augustus 2017 over de voortzetting van de a-dwangbehandeling houdt onder meer het volgende in:

Klager is bekend met delicten als mishandeling, bedreiging en vernieling. Het indexdelict bestond uit het zonder enige aanleiding, vanuit een psychotisch toestandsbeeld, neersteken van een voor klager onbekende man. Als klager floride psychotisch is, is hij oninschatbaar voor behandelaren en personeel op de afdeling, vermijdt hij contact en is hij niet open over zijn belevingen. Klager heeft een zeer beperkt ziektebesef en geen ziekte-inzicht, zowel tijdens perioden van psychotische decompensatie als in perioden waarin het beter met hem gaat. Hoewel op de afdeling nog geen agressief gedrag is waargenomen, betekent dit niet dat er geen risico is op een fors geweldsdelict. Naast gevaar voor anderen kan hij, in een psychotische episode, ook een gevaar zijn voor zichzelf. Voorts is de kans op maatschappelijke teloorgang zeer zeker aanwezig. Bij verdere verslechtering van zijn toestandsbeeld is zeer aannemelijk dat hij zijn zelfzorg zal verwaarlozen en perspectief niet meer aanwezig is. De afgelopen maanden was, op moment van toegenomen achterdocht (bij verlaging van de dosering) duidelijk dat klager zich afsloot en niet van zijn kamer kwam.

De inschatting is dat als klager ernstig psychotisch is, een groot risico bestaat op een geweldsincident op korte termijn. Voorts zijn geen verder stappen in de behandeling mogelijk (bijvoorbeeld verlof) als klager ten gevolge van de psychose oninschatbaar is. 

De psychose van klager is dusdanig ernstig dat andere maatregelen – veel structuur en begeleiding bieden, verblijf in een prikkelarme omgeving – niet afdoende zijn gebleken. Kamerafzondering is overwogen, maar daardoor wordt klager nog minder inschatbaar. In het verleden is orale medicatie aangebonden, maar daarvan was de bloedspiegel niet te bepalen. Na de start van de vorige dwangbehandeling (in depotvorm) zijn psychotische symptomen naar de achtergrond gegaan. Maar klagers ziektebesef en -inzicht zijn niet toegenomen. Bovendien ontbreekt bij hem de motivatie voor een adequate medicamenteuze behandeling. Mogelijk is het ziektebesef/inzicht enigszins te bewerken met langdurige psycho-educatie en therapie, maar dat is niet op korte termijn te bewerkstelligen. Nog altijd zijn er signalen dat klager psychotisch is: onsamenhangende uitspraken, inadequaat en in zichzelf lachen, steeds dezelfde bladzijde lezen, doet zijn ogen niet open vanwege vliegen, familie is behekst en mag niet op bezoek komen, hij ruikt de geur van popcorn en parfum, kijkt vreemd uit zijn ogen, wil met een zonnebril op lopen, etc. Deze symptomen duiden op een (onderbehandelde) psychose.

Thans krijgt klager een haloperidoldepot van 50 mg. Naar verwachting ligt de optimale dosering rond 75 mg. De inrichting wil daarom de lopende maatregel met drie maanden verlengen. Een kortere verlenging geeft onvoldoende tijd om verder te komen in de ontwikkeling van het ziektebesef en - inzicht en tot een juiste dosering van de medicatie, teneinde aldus tot een betrouwbare, vrijwillige behandeling te komen.

Klager zegt zelf geen medicatie nodig te hebben, zeker niet voor langere tijd. Klager denkt dat antipsychotische medicatie werkt als een kuur die na enige tijd kan worden stopgezet. Voorts denkt hij dat de medicatie hem vergiftigt. Hij is dus niet gemotiveerd voor medicatie. 

In deze beschrijving van de behandelend psychiater komt naar voren, dat klager nog steeds psychotisch is, hij geen ziektebesef en ziekte-inzicht heeft, het gevaar op fysiek gewelddadige incidenten en maatschappelijke teloorgang zonder medicatiegebruik duidelijk aanwezig is, de optimale dosering van de medicatie nog niet is bereikt en klager, zoals deze ook zelf te kennen heeft gegeven, geenszins gemotiveerd is tot (vrijwillige) inname van een antipsychoticum.

Gelet hierop is de beroepscommissie van oordeel dat de bestreden beslissing niet in strijd met de wet en dat deze bij afweging van alle in aanmerking komende belangen niet als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard en de uitspraak van de beklagrechter zal worden bevestigd.

 

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter met deels wijziging/aanvulling van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A.M. van Woensel, voorzitter, en mr. C.A.M. Schaap-Meulemeester en drs. W.A.Th. Bos, leden, in tegen-woordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 16 januari 2018.

   

 

            secretaris         voorzitter

 

 

 

 

           

Naar boven