nummer: 02/1842/GA
betreft: [klager] datum: 20 juni 2003
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 5 september 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een uitspraak d.d. 19 augustus 2002 van de beklagcommissie bij de locatie Zoetermeer te Zoetermeer,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 8 mei 2003, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam te Amsterdam, is klager gehoord.
De directeur van de locatie Zoetermeer heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen en heeft het beroep schriftelijk toegelicht.
Bij beslissing van 4 februari 2003, 02/1842/GA, aangehecht aan deze uitspraak, heeft de beroepscommissie de onderhavige zaak aangehouden en het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) te Rijswijk verzocht schriftelijk inlichtingen teverschaffen omtrent de afbouw van een na druggebruik geconstateerd THC-gehalte in het algemeen en met betrekking tot de onderhavige zaak in het bijzonder.
De beroepscommissie heeft kennis genomen van het deskundigenrapport van het NFI van 7 april 2003.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft een disciplinaire straf van opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel voor de duur van vijf dagen met verwijdering van de t.v., wegens een positieve score bij een urinecontrole op het gebruik vansoftdrugs.
De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt nader toegelicht.
Het is duidelijk dat ik gelijk heb. Er moet gekeken worden naar de periode van 1 juli 2002 tot 10 juli 2002. In het rapport is gekeken naar de periode van 16 juni 2002 tot 10 juli 2002 en wordt geconcludeerd dat er is bijgebruikt.Dat ik op 16 juni 2002 heb gebruikt, ontken ik niet. Daar heb ik straf voor gekregen en dat heb ik geaccepteerd. De conclusie dat ik tussen 1 juli 2002 en 10 juli 2002 zou hebben bijgebruikt, klopt echter niet.
De unit-directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt nader schriftelijk toegelicht.
Het in de inrichting gevoerde beleid met betrekking tot de afbouw van THC is als volgt. Binnen een periode van tien dagen dient een gedetineerde negatief te scoren op THC. Volgens het Deltalab dient een gedetineerde na tien dagenonder de cut-off waarde van 50 punten THC te zitten. Er wordt daarbij door de inrichting vanuit gegaan dat na de nulmeting een afbouw van gemiddeld 15 punten waarneembaar moet zijn. Hiervoor wordt het volgende principe gehanteerd.Gemiddeld scoort iemand die gebruikt tussen de 150 en 200 punten. De cut-off waarde is 50. De betrokkene dient dan tussen de 100 en 150 punten af te bouwen. Uitgaande van tien dagen is dan een afbouw van gemiddeld 15 punten mogelijkvoor een negatieve score. In de praktijk krijgt iemand een langere periode om negatief te scoren, namelijk twaalf dagen om 150 punten af te bouwen. Mocht iemand meer dan 200 punten scoren dan wordt de afbouwperiode langer omdat de15 punten per dag een bovengrens vormen. Voldoet de gedetineerde hier niet aan en laat de score een stijging of een minimale daling zien, dan kan worden aangenomen dat er is bijgebruikt ten opzichte van de nulmeting. Uiteraard wordtbezien of er andere factoren aan de orde kunnen zijn die een beperkte afbouw rechtvaardigen. Daarvan was in het geval van klager geen sprake. Daarbij wordt ook gekeken naar het Kreatinine-gehalte. Van het Deltalab is een deskundigegevraagd of de bij klager aangetroffen waarden aangeven of hij heeft bijgebruikt. Volgens de deskundige heeft klager na 16 juni 2002 bijgebruikt.
3. De beoordeling
Het rapport van het NFI van 7 april 2003 vermeldt - zakelijk weergegeven - het volgende.
Na gebruik van een cannabisprodukt wordt in de urine met name het onwerkzame omzettingsprodukt THC-COOH aangetroffen. Bij chronische gebruikers kan THC-COOH nog weken tot maanden na het laatste gebruik in de urine aangetoond worden.Aanwezigheid van THC-COOH in de urine duidt daarom niet met zekerheid op recent gebruik. De aantoonbaarheidsduur van de stof THC in urine is na incidenteel gebruik ongeveer tien uur. Bij chronisch gebruik is THC meerdere dagen nahet laatste gebruik aantoonbaar. De aantoonbaarheidsduur van THC-COOH in urine is mede afhankelijk van de gebruikte analysmethode. Een immunochemische methode ligt het meest voor de hand. De concentratie THC-COOH in urine kan sterkvariëren en is mede afhankelijk van de ingenomen hoeveelheid vocht. Wanneer de concentratie THC-COOH gemeten wordt in relatie tot de concentratie kreatinine is de afnamesnelheid meer constant. In de loop der dagen neemt deconcentratie af. De door de directie gebezigde norm van afbouw met 15 ‘punten’ per dag is het NFI niet bekend.
De halfwaardetijd van THC-COOH in urine kan variëren van 0,8 tot tien dagen. In één halfwaardetijd daalt de concentratie in bloed of urine tot de helft. De periode van 16 juni tot 10 juli 2002 is 29 dagen, dus tenminste 2,9halfwaardetijden. In deze periode zal de concentratie THC-COOH in bloed of urine met ten minste een factor 2 2,9 (is ongeveer acht) zijn afgenomen. De concentratie THC-COOH in urine kan van dag tot dag variëren tot enkele tientallennanogrammen per milliliter urine. De dag tot dag variatie kan echter niet het geringe verschil tussen de uitslagen van 16 juni 2002 en 10 juli 2002 verklaren. Geconcludeerd kan worden dat klager in de periode tussen 16 juni 2002 en10 juli 2002 zeer waarschijnlijk een cannabisprodukt heeft gebruikt. Daarbij moet een voorbehoud worden gemaakt in geval van sterk gewichtsverlies kort voor de metingen.
Gelet op de inhoud van het rapport van het NFI en de nadere toelichting van de directeur met de bevindingen van het Deltalab is naar het oordeel van de beroepscommissie aannemelijk geworden dat klager in de periode tussen 16 juni2002 en 10 juli 2002 heeft bijgebruikt. De beslissing van de directeur tot oplegging van een disciplinaire straf van opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel voor de duur van vijf dagen met verwijdering van de t.v.,wegens een positieve score bij een urinecontrole op het gebruik van softdrugs is dan ook niet in strijd met de wet en kan evenmin als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.
Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter, voorzitter, dr. J.P.S. Fiselier en mr. drs. A. Rook, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Jousma, secretaris, op 20 juni 2003
secretaris voorzitter