nummers: A 99/668/GA, A 99/789/GA en A 99/790/GA
betreft: [...] datum: 3 januari 2000
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (PBW) heeft kennis genomen van een op 14 juli 1999 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[...], verder te noemen klaagster,
gericht tegen een uitspraak d.d. 2 juli 1999 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichtingen (p.i.) "Breda" te Breda,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze beschikking is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 30 september 1999, gehouden in de p.i. "Nieuw Vosseveld" te Vught, is [...], unit-directeur van de p.i. "Breda", gehoord.
Hoewel klaagster, die inmiddels in vrijheid is gesteld, op behoorlijke wijze was opgeroepen, is zij niet ter zitting verschenen.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft -voor zover in beroep aan de orde- de maatregel van 14 juni 1999 (en de verlenging hiervan op 28 juni 1999) waarbij klaagster tijdelijk uit de groep is geplaatst en op een individueel programma is gezet, omdatklaagster met haar gedrag grote onrust in de groep bracht.
De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard, op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klaagster en de directeur
Klaagster heeft haar standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet toegelicht.
De directeur heeft in beroep haar tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht:
Aan klaagster is op 3 juni 1999 een maatregel van afzondering in een observatiecel opgelegd vanwege haar gedrag. Op 9 juni 1999 is haar -wederom vanwege haar gedrag- een disciplinaire straf van vijf dagen opsluiting in een strafcelopgelegd. Vervolgens is zij op de bijzondere zorgafdeling geplaatst en is haar op 14 juni 1999 door het afdelingshoofd een individueel programma opgelegd. Het opleggen van zo ́n programma geschiedt na advisering door het PsychoMedisch Overleg.
Aangezien het na veertien dagen nog niet verantwoord was dat klaagster weer volledig zou deelnemen aan het dagprogramma, is de maatregel op 28 juni 1999 met veertien dagen verlengd.
3. De beoordeling
Vast staat, dat de beslissing klaagster een individueel programma op te leggen en de beslissing tot verlenging daarvan zijn genomen door een afdelingshoofd. Als gevolg van die beslissingen vinden de regimaire activiteiten nietgemeenschappelijk, maar individueel plaats. Weliswaar kan niet gezegd worden, dat klaagster van de activiteiten op zich is uitgesloten, maar beslissingen als hier bedoeld, die in feite een afwijking van het geldende regime inhouden,kunnen naar analogie van het bepaalde in artikel 5, vierde lid, PBW in samenhang met artikel 23, eerste lid aanhef en sub a, PBW, slechts bevoegdelijk worden genomen door de directeur en niet op basis van het bepaalde in artikel 5,tweede lid, PBW aan anderen gedelegeerd worden. Het beroep zal mitsdien gegrond worden verklaard.
Nu de gevolgen van de beslissingen niet meer ongedaan te maken zijn bepaalt de beroepscommissie, na de directeur te hebben gehoord, dat klaagster, gelet op de omstandigheden van het geval, een tegemoetkoming van fl. 100,-- toekomt.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag voor zover in beroep aan de orde alsnog gegrond.
Bepaalt dat klaagster een tegemoetkoming toekomt van fl. 100,--.
Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.J. van Oostveen, voorzitter, prof. dr. L.A.J. van Eck en dr. E. Rood-Pijpers, leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Lispet, secretaris, op 3 januari 2000.
secretaris voorzitter