Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 03/0823/GV, 3 juni 2003, beroep
Uitspraakdatum:03-06-2003

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 03/823/GV

betreft: [klager] datum: 3 juni 2003

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 11 april 2003 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M.M.A.Appelman, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 2 april 2003 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsvrouw om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
In tegenstelling tot wat de Minister aangeeft heeft klager herhaalde malen getracht in contact te treden met het CAD, maar vanwege het feit dat de organisatie van het CAD in de inrichting sedert 2002 problemen opleverde, hetgeendoor de directie uitdrukkelijk is erkend, is hij verwezen naar de externe CAD. Dit CAD is slechts sporadisch aanspreekbaar en heeft klager steeds verwezen naar de medische dienst of het BSD. Deze hebben klager meermalen medegedeeldniets aan zijn (verslavings)problemen te kunnen doen, hetzij doordat ze slechts als wegwijzer of als verwijsinstantie konden fungeren. Verder speelt een belangrijke rol dat klager geen vertrouwensbasis had met de inrichtingsarts.Het verlof is noodzakelijk gelet op de problematische situatie thuis. Klager ontkent de aantijging dat hij niet op afspraken zou verschijnen. Er is onvoldoende waarde toegekend aan de zwaarwegende belangen van klager.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Vanuit de inrichting is een negatief advies uitgebracht dat te maken heeft met klagers ongemotiveerde opstelling. Klager kent een verslavingsprobleem, maar heeft nog geen stappen richting hulpverlening ondernomen. Hij krijgt eenonderhoudsdosis methadon. De problemen die in klagers thuissituatie spelen zijn inherent aan de detentie. Dit is niet zijn eerste detentie.
Ook de plaatselijke politie heeft negatief geadviseerd.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
Vanuit de locatie Lelystad is negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.
De advocaat-generaal bij het ressortparket te Amsterdam heeft aangegeven dat er geen bijzondere omstandigheden bekend zijn op grond waarvan het verzoek zou moeten worden afgewezen.
De politie te Lelystad heeft een negatief advies uitgebracht. Verwacht wordt dat klager tijdens een verlof terug zal gaan naar de plaats waar hij voor zijn detentie actief was in het criminele milieu. Gelet op de lange lijstantecedenten en het type antecedenten wordt de kans op recidive aanwezig geacht.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van 46 maanden met aftrek, wegens overtreding van de Opiumwet. Aansluitend dient hij de tenuitvoerlegging van een gevangenisstraf van twee weken te ondergaan die hem eerder voorwaardelijk isopgelegd. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 21 april 2004.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers eerste verlofaanvraag. Hij kan in totaal zes verlofaanvragen indienen.

De beroepscommissie stelt vast dat klager een verslavingsprobleem kent in het kader waarvan hij een onderhoudsdosis methadon krijgt. Uit het advies van de inrichting komt naar voren dat klager nog geen concrete stappen heeftondernomen om aan zijn verslaving te werken. Een hulpverleningstraject naar het DOC te Doetinchem is stopgezet vanwege aangetoond drugsgebruik door klager. Daarnaast komt uit het uittreksel uit het Justitieel documentatieregisternaar voren dat klager een behoorlijke recidivestaat heeft. Gelet hierop en het feit dat uit het in het advies van de inrichting beschreven gedrag van klager blijkt dat met hem slecht afspraken te maken zijn, komt de beroepscommissietot het oordeel dat de afwijzende beslissing van de Minister niet in strijd is met de wet en dat deze, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder b en c vande Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (d.d. 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI), evenmin als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Jousma, secretaris, op 3 juni 2003

secretaris voorzitter

Naar boven