nummer: 17/2106/GA
betreft: [klager] datum: 21 december 2017
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. S. Epema, namens
[…], verder te noemen klager,
gericht tegen een uitspraak van 28 juni 2017 van de alleensprekende beklagrechter bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Nieuwegein,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 31 oktober 2017, gehouden in Justitieel Complex Zaanstad, is klagers raadsvrouw mr. S. Epema, gehoord.
Klager heeft, blijkens een afstandsverklaring van 31 oktober 2017, afstand gedaan van het recht ter zitting te worden gehoord.
De directeur van de p.i. Nieuwegein heeft schriftelijk bericht verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen en heeft verzocht te mogen reageren op een verslag van het verhandelde ter zitting.
Van het verhandelde ter zitting is een verslag opgemaakt dat aan partijen is verzonden. De directeur is in de gelegenheid gesteld op dit verslag te reageren. Bij brief van 17 november 2017 is een reactie van de directeur ontvangen. Een afschrift hiervan is aan klager en zijn raadsvrouw verzonden.
Namens klager is hier bij brief van 22 november 2017 op gereageerd. Een afschrift hiervan is aan de directeur verzonden.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft:
a. de beslissing van 24 januari 2017 klager niet te laten promoveren naar het plusprogramma (NM 2017/121) en
b. de beslissing van 7 maart 2017 klager niet te laten promoveren naar het plusprogramma (NM 2017/276).
De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Klager is zonder te zijn gepromoveerd medio december 2016 vanuit de p.i. Lelystad in de p.i. Nieuwegein geplaatst. In de p.i. Lelystad was klager een aantal keer disciplinair gestraft in verband met middelengebruik. Vlak na binnenkomst in de p.i. Nieuwegein had klager een positieve urinecontrole. Nadien afgenomen controles waren negatief. Ook zijn er in de p.i. Nieuwegein geen incidenten geweest met klager. Desondanks werd in het multidisciplinair overleg (MDO) van 24 januari 2017 besloten klager niet te laten promoveren in verband met de disciplinaire straf van 16 december 2016 wegens de positieve controle. Klager vindt dit onredelijk omdat hij bij binnenkomst in de p.i. Nieuwegein duidelijk had aangegeven aan zijn middelengebruik te willen werken en de positieve controle na binnenkomst nog het gevolg kan zijn geweest van middelengebruik in de p.i. Lelystad.
Op 7 maart 2017 is wederom beslist klager niet te laten promoveren. Klager zou volgens zijn mentor vervelend en manipulatief gedrag hebben vertoond, maar wanneer en hoe vaak dit was wordt niet duidelijk en is niet onderbouwd. Voorts was eerder, voor het MDO van 7 maart 2017, kennelijk beslist klager tijdelijk te laten promoveren, maar klager was niet geïnformeerd over deze tijdelijke promotie en heeft hier ook niets van gemerkt. Hij heeft zich hier dan ook niet voor kunnen inzetten. Klagers raadsvrouw is hier uiteindelijk over geïnformeerd en heeft klager over de tijdelijke promotie verteld. Ten tijde van het MDO van 7 maart 2017 had klager als gevolg van ontstane frustraties over de hele gang van zaken inmiddels weer twee disciplinaire straffen te pakken. Klager verzoekt om toekenning van een tegemoetkoming.
In een nadere reactie is voorts namens klager toegelicht dat aan zijn raadsvrouw door mevrouw den B. van de p.i. Nieuwegein, afdeling D&R, in een e-mail van 17 februari 2017 is medegedeeld dat een tijdelijke promotie is voorgesteld van vier weken waarin klager kan bewijzen zijn gedrag aan te willen/kunnen passen. Een afschrift van deze e-mail is overgelegd.
Namens de directeur is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt schriftelijk als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Klager heeft niets van een tijdelijke promotie kunnen merken omdat hij nimmer tijdelijk is gepromoveerd. Een tijdelijke promotie is door klagers mentor als mogelijkheid genoemd en klagers casemanager gaf aan dit een goed voorstel te vinden. Uiteindelijk heeft de voorzitter van het MDO besloten om, na alle disciplines te hebben gehoord, klager niet voor promotie in aanmerking te laten komen, omdat hij niet voldeed aan de gestelde criteria.
Voor zover in het verslag van het verhandelde ter zitting is vermeld dat zich in het dossier geen schriftelijke beslissingen bevinden van de beslissingen klager niet te laten promoveren, stelt de directeur zich op het standpunt dat geen sprake was van degradatie en een schriftelijke beslissing daarom niet was vereist. Dit zou anders zijn geweest indien klager een schriftelijk verzoek tot promotie zou hebben ingediend. In die omstandigheid was een schriftelijke beslissing genomen waaruit zou blijken dat klager nog niet aan alle voorwaarden van artikel 1d, tweede lid, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing voldeed.
3. De beoordeling
Ingevolge artikel 1d, tweede lid, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling) heeft een gedetineerde aanspraak op promotie indien hij op alle onderdelen van goed gedrag – ‘groen gedrag’ – positief scoort gedurende een periode van zes weken. De directeur beoordeelt de onderdelen van goed gedrag op basis van bijlage 1 van de Regeling, het zogeheten toetsingskader “stimuleren en ontmoedigen”.
Zoals de beroepscommissie eerder heeft overwogen, bijvoorbeeld in RSJ 13 juli 2016, 16/799/GA, dient de directeur voorafgaande aan een beslissing over niet promoveren een belangenafweging te maken tussen het aan de beslissing ten grondslag gelegde negatieve gedrag van klager enerzijds en diens structurele gedrag, waaronder ook zijn positieve gedrag, anderzijds. De afwegingen die hij maakt om tot zijn beoordeling te komen, dienen gemotiveerd en schriftelijk kenbaar gemaakt te worden, enerzijds opdat klager inzichtelijk wordt geïnformeerd over zijn gedragingen die uiteindelijk hebben geresulteerd in het niet promoveren, anderzijds opdat deze in beklag en beroep kunnen worden getoetst.
Nu in het onderhavige geval geen schriftelijke beslissingen zijn overgelegd van de beslissingen klager niet te laten promoveren is niet gebleken van een voor klager inzichtelijke en toetsbare belangenafweging. De omstandigheid dat klager niet expliciet een verzoek heeft gedaan tot promotie naar het plusprogramma, doet aan het voorgaande niet af. De beroepscommissie zal het beroep ten aanzien van het beklag onder a. en b. dan ook gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagrechter vernietigen en het beklag alsnog gegrond verklaren.
Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissingen niet meer ongedaan gemaakt kunnen worden, acht de beroepscommissie termen aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming. Nu uiterlijk zes weken na binnenkomst of degradatie wordt bezien of een gedetineerde (weer) kan promoveren en nu tegen het niet promoveren beklag kan worden ingesteld, zal de beroepscommissie aan klager een tegemoetkoming toekennen van € 5,= per week over een periode van 12 weken. De beroepscommissie kent klager derhalve een tegemoetkoming toe van in totaal € 60,=.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 60,=.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, U.P. Burke en ing. M. J. Mulders, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 21 december 2017
secretaris voorzitter